53
in; bij de behandeling daarvan bleek het nut der tegenwoordig
heid van den landmeter. Deze kreeg daarna de grootten der
loten en stelde de plaats der nieuwe grenzen vast. In geheel
rechthoekige blokken was dit allereenvoudigst. In de andere is
de evenwijdige verplaatsing berekend van voorloopig aangenomen
loodrecht op de wegen staande lijnen, die perceelen vormden,
ongeveer met de loten overeenkomende, waarbij de «harpplani-
meter» goede diensten bewees. Voor deze voorloopige grenzen
kunnen element-grenzen dienen. Ditmaal heeft de Heidemaat
schappij de groote der elementen berekend, daar zij het plan van
verdeeling opmaakte. Bij eene eventueele volgende ruilverkaveling
zou dit aan het kadaster kunnen worden overgelaten; een groot
deel dezer berekening (waar een of meer geheele elementen zijn
toegescheiden) is dan in dit stadium van het werk, waarin tijd
kostbaar is, al gebeurd, en de rest is veel eenvoudiger.
Onmiddellijk na dit werk zette de landmeter de grenzen op het
terrein uit, daar de tijd om 't land te bewerken tot spoed drong.
Merkwaardig was toen waar te nemen, hoe de stemming, die
door de late uitzetting ietwat onaangenaam dreigde te worden,
omsloeg en plaats maakte voor eene algemeen gevoelde waar
deering voor de resultaten der ruilverkaveling. En toen de laatste
grenspiketten geslagen waren, was niemand ontevreden en wenschte
niema?id den ouden toestand terugook niet de laatste, tegen
stribbelende onderteekenaars van het contract.
Zeer zeker had deze ruilverkaveling, onder betere omstandig
heden, vlugger kunnen afloopen; ongunstige factoren waren, dat
van de ambtenaren der Heidemaatschappij de heer H. J. van
Leusen, die de berekeningen leidde en verrichtte, werd gemobili
seerd en dat de heer M. Petit dit de la Roche, vlak na de
uitzetting op het terrein van de wegen en waterlossingen, den
dienst der Heidemaatschappij verliet. Echter bestaat geen ernstige
reden tot klagen; het publiek is nu eenmaal totaal onkundig van
aard en duur der technische werkzaamheden, buitendien is geen
enkele oogst verloren gegaan. Slechts moest het land in het
voorjaar van 1916 ietwat later dan anders worden bewerkt.
Bij de uitzetting bleken vele piketten, ja zelfs stevige palen
verdwenen te zijn door 't graven der gruppen en slooten langs
de wegen. Met het oog op deze vergravingen was bij de opname
afgezieti van het plaatsen van draineer-buisjes als verkenmerken,