64
kon doen van gemelde rechten en B. alsdan spoedigst de gronden
in eigendom dan wel in recht van opstal moest aanvragen.
Wijl de sawahs een groote waarde vertegenwoordigen en B.
dus ook een zeer groot bedrag aan het Land zou moeten betalen,
waartoe hij niet bij machte zou kunnen zijn, zag de vrouw van
haar voornemen af. Jk meldde haar toen, dat bij haar overlijden
de sawahs zouden overgaan naar hare Inlandsche bloedverwanten
en bij hun ontstentenis zouden vervallen aan den Staat.
Met tranen in de oogen (doch wellicht met wrok in het hart)
verliet zij mijn kantoor. Had ik wellicht abuis?»
Het wil me voorkomen niet van eenig belang ontbloot te zijn,
bedoelde rechtsvraag en beantwoording ook onder de aandacht
te brengen van de lezers van dit tijdschrift; ik vlei me met de
hoop, dat vooral de ambtenaren van het Kadaster in Ned.-Indië
dit onderwerp nogal interessant zullen vinden.
Wat de meening betreft van den heer S. B. in deze, ongetwijfeld
zou ook ieder onzer, zoo op het eerste gezicht, ongeveer in den
zelfden geest geantwoord hebben. En toch is dit antwoord, voor
zoover althans aangaat het erfrecht, minder juist. Het feit, dat
B. door een Europeaan erkend is, kan hem absoluut niet uit
sluiten van zijn rechten op A's nalatenschap; hij is en blijft het
kind van A. en als zoodanig ook haarerfgenaam. Een andere
vraag is of hij, eenmaal door erfrecht in het bezit der individueele
gebruiksrechten, deze rechten persoonlijk zal kunnen uitoefenen.
Het antwoord op het één en ander is te putten uit het Indisch
Tijdschrift van het Recht (deel 107, n<>s. 4, 5 en 6), waarin op
genomen een vonnis van den Landraad te Bandoeng van 15 Juni
1915, dat in appèl bekrachtigd werd. In dit vonnis staat t>. a.
de beslissing te lezen, dat uit de bepalingen van Staatsblad 1870
n°. 118 juncto Stbl. 1912 n°. 177 in verband met Stbl. 1875
n°. 179 moet worden geconcludeerd, dat alleen eigenlijke ver
vreemding van Inlandsch Bezitsrecht aan niet-Inlanders verboden
is, doch dat zulk recht -wel krachtens erfrecht op een niet-Inlander
ka?i overgaan en dan ook door hem kan worden uitgeoefend.
In de overwegingen zien wij o. a.:
«O. dat de Landraad met eischer van oordeel is, dat de door
«gedaagde aangehaalde staatsbladen (1870 n°. n8jo. 1912 n°. 177)
«bezien moeten worden in verband met Staatsblad 1875 n°. 179,
«hetwelk in hoofdzaak bepaalt: dat gebruiksrecht op grond niet