dat uit vervulling van Uwen wensch, voor Uwen buurman zou voort vloeien,is volkomen onevenredig aan het voordeel, dat gij er bij hebt».1) Reeds in 1718 besliste de Faculteit van Rechtsgeleerd heid te Helmstadt: «bei Grentz-streitigkeiten kommt es gantz- lich auf die Billigkeit und des Richters Gutachten an» en zij veroordeelde den ridder, die bij het bouwen van eene steen bakkerij iets over de grenzen was gegaan van zijn grond en de gemeene weide der boeren, niet tot afbraak van het gebouwde, doch enkel tot eene schadevergoeding. In denzelfden geest be sliste in 1618 een Fransche rechter naar Normandisch recht in een tJergelijk geval. Art. IX van den XIV «Titul» van het Tielsche Stad-recht van 1659 zegt: «Soo wanneer ymandts muere buyten het loodt staet ende over een anders erf is hangende, sulx dattet dack soo verre oversteeckt, dattet water valt op syn nabuers grondt: soo is deselve gehouden (daertoe van synen nabuer gevordert synde) de muere of het dack soo verre in te trekken, dattet water valt op syns selfs erf». Hier moest dus de eigenaar van den scheef- staanden muur op aanmaning van den nabuur in het euvel voor zien; de Rotterdamsche keur bepaalde echter, dat alleen hij, die zelf wilde bouwen, rechtzetting van buurmans overhangende muur kon vorderen en te Dordrecht moest ook deze eisch worden ontzegd, wanneer klager zijne belangen behoorlijk kon verzorgen, door zijne balken in buurmans muur te leggen. Overal zien wij dus pogingen om de billijkheid te redden ten koste van het strenge recht; het gaat hier aldus Prof. Suvling eenvoudig om een gebruik van de ruimte, dat de geburen als redelijke menschen hebben te dulden. Van dulden is slechts sprake, rechten kunnen op deze wijze dan ook niet worden ver kregen; de scheefgezakte muur wordt ter zijner tijd al is het misschien ook na meer dan 30 jaren weder recht gezet en keert dan terug binnen de verticale grensvlakken van den eigen dom; ook de muur, die over de eigendomsgrens is gebouwd, zal bij vernieuwing binnen deze grens moeten worden opgetrokken. Dulden moet de benadeelde den toestand, afbraak kan hij niet vorderen en van verjaring te zijnen nadeele kan dus ook geen sprake zijn. IO Prof. Scholten, Uitbouw en bouwen over de erfscheiding, in Weekbl. v. Pr. N. en R. N°. 2552.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1919 | | pagina 10