149
van andere ambtenaren, met de leiding der herschatting worden
belast. Het Kamerlid Mr. Treub stelde toen amendementen
voor die de oorspronkelijke redactie van het ontwerp bedoelen te
herstellen. Op onze buitengewone alg. verg. van 29 Maart toonde
de heer Boer met cijfers aan dat de schattingsdienst allerminst
het recht heeft om prat te gaan op de wijze waarop de grond-
belastingwet tot nu toe is uitgevoerd. Dat deze rede, waarvan
verslag aan de Volksvertegenwoordiging werd gezonden, grooten
indruk heeft gemaakt, blijkt wel uit het feit dat het Kamerlid
de heer Weitkamp de volgende schriftelijke vragen tot den
Minister van Financiën richtte:
Is de Minister bereid mede te deelen, in hoeverre juist is de berekening
in de brochure van den heer I. de Boer Hz., ingenieur-verificateur van
het kadaster, uitgave J. van Druten, Utrecht, dat de kosten van den
opsporings- en bijhoudingsdienst der grondbelasting gedurende 10 jaren
hebben bedragen circa 12 millioen gulden in hoofdsom, dat is juist het
bedrag, dat ten gevolge dezer diensten door de belastingschuldigen is
opgebracht.
Indien deze berekening in hoofdzaak juist is, welke maatregelen denkt
de Minister te nemen om dezen dienst, die de ingezetenen op lasten en
kosten jaagt, zonder de schatkist, eenigermate te bevoordeelen, op te
heffen of op practische wijze te hervormen?
Intusschen zond de Vereen, van Controleurs en Adj. Contr. der
Grondbelasting aan de Leden der Tweede Kamer eene brochure
getiteld: Eenige beschouwingen naar aanleiding van het ontwerp
van wet op de Grondbelastingwaarin ze zich verweert tegen het
requisitoir van den heer Boer, doch waarin ze helaas tevens het
terrein der zakelijke bewijsvoering meermalen verlaat. De heer
Boer reageerde hierop met zijn geschrift: «De uitvoering der
ontworpen wet op de Grondbelasting in verband met het kadasters.
Ook onze vereeniging zou zonder twijfel haar aandeel in dezen
strijd genomen hebben door het recht zetten van eenige door
de Controleurs gelanceerde beweringen, ware het niet dat door
het afvoeren van het grondbelastingontwerp van de agenda der
Tweede Kamer de strijd onderbroken is. In den loop van 1920
zal het wetsontwerp waarschijnlijk worden afgedaan, en ons
bestuur zal dan wakker en wel toegerust voor de belangen van
ons dienstvak op de bres moeten staan. Op de vragen van het
Kamerlid Weitkamp is door den Minister van Financiën het
volgende merkwaardige antwoord ingezonden: