Er rest ons nog de gevallen te bespreken, waarin de kadastrale
aanduiding van een gedeelte van een perceel met de nadere
omschrijving die daarbij behoort, niet juist is. Het zal wel zelden
voorkomen bij eenigszins uitvoerige omschrijving, dat er op
die omschrijving niets is aan te merken, zoolang het publiek de
vrijheid heeft daarvoor den vorm te kiezen, die het oirbaar vindt.
De beste raad, die men thans kan geven is wel deze: ga, wat
de omschrijving voor de kadastrale aanduiding betreft, niet te
ver; voldoende is de vermelding «gedeeltelijk» en deze geeft de
minste last. Aan al deze kwesties komt een einde, wanneer over
eenkomstig het voorstel der Staats-Commissie-Registratie, de meet
brief verplicht wordt gesteld; de bij uitstek deskundige landmeter
bezorgt dan de ^omschrijving zooals die door de administratie
wordt verlangd.
Komen omschrijvingen voor als die, waarover wij thans spreken,
dan moet voor ieder geval beslist worden of de omschrijving
voldoende is. Het criterium moet m. i. daarin worden gezocht of
men met de acte in de hand in de nieuwe perceelsindeeling een
ander perceel als het verkochte zou aanwijzen, dan inderdaad is
overgedragen. Alleen een grove vergissing mag aanleiding zijn
om de omschrijving af te keuren. Men hebbe vrede met een
omschrijving van een zuidoostelijk gedeelte, wanneer een ooste
lijk deel is overgedragen. Men stelle een ruime speling voor het
geval een bepaalde grootte is genoemd. Voor vele gevallen zijn
de toegelaten verschillen in het oude art. 97 der I. K. genoemd
beter dan in het nieuwe art, 88 I. K. gesteld. De vernauwing
van de grenzen in de nieuwe uitgave der instructie, verbetert
het kadaster niet, maar richt zich tegen het publiek. Waar dit
voorschrift maar in heel bijzondere gevallen van toepassing kan
zijn, had men beter gedaan aan het oude niet te roeren tot de
invoering van den meetbrief, die de geheele bepaling overbodig
zal maken.
Hoe ruim men de grenzen ook moge stellen, er zijn gevallen,
waarin de omschrijving zoo vemf wijkt van het in bezit genomene,
dat de omschrijving als onvoldoende moet gelden. Men kan dan
drieërlei doen volgens de voorschriften.
i°. men kan de overboeking opschorten (art. 120 I. K.), dus
niets doen;
34