F. H. v. d. Linden v.. S.
52
1. de grens moet door het kadaster zijn vastgelegd als eigendoms-
grens of ten behoeve van de opmaking eener speciale akte
waardoor zij eigendomsgrens is geworden tusschen partijen
of dezer rechtsvoorgangers,
2. het kadaster moet op eene naar 's rechters oordeel voldoende
wijze kunnen aantoonen, dat door of vanwege de wederzijdsche
partijen, ten tijde der vastlegging en in volkomen overeen
stemming, de ligging der grens op het terrein is aangewezen
aan den ambtenaar met die vastlegging belast geweest,
3. de kadastrale vastlegging dier grens moet zijn geschied door
eene naar 's rechters oordeel met voldoende controle verrichte
meting,
4. de onder 3 beboelde meting moet bovendien verbonden zijn
geweest
a. voor de buitengemeenten, hetzij -direct, hetzij indirect, aan
aldaar van wege het kadaster geplaatste of nog te plaatsen
eigendomsgrensverzekeringspalen,
b. in de steden en voorsteden, hetzij, direct of indirect, aan
vaste punten als onder a bedoeld, hetzij aan andere scherp
bepaalbare en stabiele objecten - of aan beide.
N. B. Wanneer het kadaster praesteert wat het behoort en ook
kan praesteeren en wat daarom, in conclusie 8, van die instelling
wordt gevorderd, dan is het aan den anderen kant een eisch van
billijkheid, dat het de bewijskracht worde gegeven, die het toekomt.
Thans kan het slechts worden aangemerkt als een der vermoedens
niet op de wet zelve gegrond, die volgens art. 1959 W. aan
het oordeel en de voorzichtigheid van den rechter zijn overgelaten,
die op geen andere mag letten dan op die welke gewichtig, nauw
keurig, bepaald en met elkander in overeenstemming zijn.
Een enkel vermoeden kan eehter tot wettig bewijs voldoende zijn
Arr. H. R. 20 Juni 1862 W. n». 2389); met gegevens en waarborgen
en voor de speciale gevallen als boven geschetst zal dus het kadaster
de facto wettelijk bewijs zijn.
Maar dat zoo zijnde, zou het dan niet wenschelijk, billijk, meer
bevredigend voor partijen zijn en een spoorslag voor het kadaster,
wanneer die bewijskracht door de wet ook werd erkend en bevestigd?
Een wettelijk vermoeden ontslaat dengene, in wiens voordeel hetzelve bestaat,
van alle verdere bewijzen. Art. 1958 B. W.