54
schatting is daarom even als meting kadastraal werk. De dienst
der grondbelasting vindt men niet aan de zoogen. «controles»
doch aan de kantoren der directe belastingen. Ter vermijding van
misverstand spreek ik daarom niet van den dienst der grondbe
lasting maar van den kadastralen schattingsdienst.
De onlogische regeling, waardoor de ambtenaren die dagelijks
met elkander moeten samenwerken aan de bijhouding van het
kadaster, verdeeld zijn onder twee verschillende administraties,
die der registratie en die der directe belastingen, welke geen van
beide de beteekenis en de behoeften van den kadastralen dienst
kennen, heeft tot veel grooter misstanden geleid, dan die admi
nistraties zelf kunnen beseffen.
De kadastrale schattingsdienst is, met den steun der adminis
tratie van de directe belastingen, steeds meer ontaard in eenfiscale
sport naar stijgende accressen in de grondbelasting.
Te goeder trouw heeft men gemeend, dat die stijging beteekende
eene stijving van de schatkist. Steeds meer ging men er toe
over om ook de allergeringste verandering in de gebouwde eigen
dommen aan te grijpen als aanleiding tot herschatting en opdat
er vooral niets aan de aandacht der schatters zou ontsnappen,
werd in 1909 zelfs toegegeven aan den drang van den kadastralen
schattingsdienst, om aan de kommiezen der directe belastingen
de opsporing van alle, ook van de kleinste veranderingen in de
gebouwen op te dragen. Sinds dat jaar vierde de jacht op het accres
hoogtij. Als een arbeider uit eenige losse planken en met riet of
stroo een schuurtje in elkaar timmerde, dan verschenen achtereen
volgens de kommies voor de opsporing, de controleur voor de schat
ting, de landmeter, om het kadastrale plan met de bijhouding
van dergelijke veranderlijke en tijdelijke «gebouwen» te bederven.
De wet bedoelt met de bijhouding van den kadastralen belasting
grondslag de bevordering van de gelijkmatigheid in den druk
der belasting. Doch de schattingsdienst maakte de stijging van
het accres tot parool, en hoewel de ambtenaren van dien dienst
gaarne willen poseeren als de Nederlandsche officiëele waarde-
bepalers van vast goed, dachten zij er niet aan of waren zij niet
in staat, eene schatting te doen van de finantiëele gevolgen van
hun eigen streven. Want hadden zij dat gedaan, dan zouden zij
hebben ontdekt dat zij op weg waren zelf al de vruchten van hun
arbeid te verteren en zou een voortgaan op den verkeerden weg