22 verkaveling meebrengt. Voelen de eigenaren iets voor de zaak, dan wordt gemakkelijk overeenstemming verkregen en loopt alles glad van stapel; met tegenwerking der eigenaren, strandt de onderneming spoedig op allerlei klippen' Het is dus zaak de eerste ruilverkavelingen in kleine kring uit te voeren, zoo mogelijk op plaatsen over het geheele land verspreid, met menschen, die voor de zaak zijn gewonnen, zoodat slechts enkelen de dwang der wet behoeven te voelen. Ik zou er daarom voor zijn, in de wet een meerderheid van minstens liever s/i der eigenaren en dezelfde meerderheid der gronden voor te schrijven. Wij mogen ons niet beroepen op de latere Duitsche wetgevingen waarin de grootere bijzondere meerderheid allengs is vervangen door de gewone meerderheid van 50 #/0 voorstemmers; ik zie in die nieuwe bepalingen een ontwikkelingsproces, dat ook wij moeten doormaken, om de zaak tot een goed einde te brengen. Leert de Fransche wetgeving ons iets ten opzichte van het recht, dat bij ons zal moeten gelden? Terwijl in Duitschland in de overgroote meerderheid der gevallen door middel van het grondboek de rechthebbende in het goederenverkeer on middellijk kan worden gevonden, is in een land, waar het negatieve stelsel van boeking bestaat, de vaststelling van den eigenaar geen gemak kelijk werk. De Fransche wet veronderstelt blijkbaar, naar de gewoonte, die bij de toepassing van de wet van 18651888 wordt gevolgd, dat met hem, die zich als eigenaar voordoet, kan worden gehandeld. Alle aan spraken, die anderen op het goed kunnen doen gelden, moeten na de ruilverkaveling worden verhaald op de perceelen, die voor de oude in de plaats zijn getreden. Dit is ook voor ons land de meest bruikbare grondslag. Dat men voor de vaststelling van de gerechtigden het kadaster klakkeloos zal kunnen volgen, zooals art. 3 van het Nederlandsche ontwerp dit verlangt, is vooral in de streken waar ruilverkaveling dringend noodig is, een ijdele waan. De voorschriften ter bijhouding dier instelling, geven daarvoor niet de minste waarborg. Ik acht daarom art. 3 van het ont werp niet juist. Een beroep op art. 3 der Onteigeningswet gaat niet op; in deze laatste wet is het immers alleen te doen om de persoon aan te wijzen, tegen wie het proces moet worden gevoerd, bij ruilverkaveling heeft de erkenning als gerechtigde veel verder strekkende beteekenis. Immers, perceelen, die niet bij elkaar behooren, zouden dan worden samengevoegd, en zouden bij de in-gebruik-name onmiddellijk weer moeten worden gesplitst, waardoor het werk waardeloos zou worden. De Fransche wet is verder van groote beteekenis voor de toekomstige regeling hier te lande van de betrekking tusschen onteigenings- en ruil- verkavelingsrecht. De wijze van vaststelling dier betrekking is in het Nederlandsch ontwerp

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1920 | | pagina 22