25
rechtsbegrippen, beginselen binnengeloodst, die lijnrecht indruischten tegen
het beste, van wat bij de Germaansche volkeren tot nu toe als recht en
billijk was beschouwd.
Onder meer blijkt dit, wanneer we nagaan, welke beginselen in het
Romeinsche en het Germaansche recht golden bij de verkrijging van
onroerende zaken.
Het Romeinsche privaatrecht draagt een absoluut karakter en is meer
verwerend dan beschermend. Eigendom is de volstrekte, absolute bevoegd
heid om over eene zaak naar willekeur te beschikken.
In het Romeinsche recht ligt de gedachte, dat het individu zélf de bron
van zijn recht, en mitsdien zijn eigen wetgever- aoroz vo/j.o<; is. De Staat
is een óf- en défensief verbond tusschen de burgers, een zuiver mensche-
lijke instelling- de wet is een verdrag, waartoe men zélf heeft mede
gewerkt.
Rechten, welke iemand bezit, kunnen slechts met zijne toestemming op
anderen overgaan. Alle handelingen van personen buiten den eigenaar
kunnen aan de waarde van diens recht niets afdoen. Niemand kan buiten
zijn toedoen, door de daad van een ander, eenig recht verliezen. Overal
in het Romeinsche recht vinden we den rechtsregel terug: „Nemo plus
juris in alium transferre potest quam ipse habet." Niemand kan meer
rechten aan een ander overdragen, dan hij zelf bezit.
En wel waren de Romeinsche juristen door de praktijk genoodzaakt,
in bepaalde gevallen hun star dogmatisme te laten varen, en moesten zij
de wérking van den rechtsregel soms door excepties hier met name
de exceptie van verjaring krachteloos maken, maar aan den regel zélf
werd steeds streng vastgehouden.
Anders was het in de Germaansche rechts-wereld, vooral nadat daarop
was ingewerkt door den louterenden invloed van het Christendom.
Daar werd de eigendom ontleend aan God, den Schepper en For
meerder van alle dingen; de mensch was slechts rentmeester en als zoo
danig van het gebruik der goederen rekenschap verschuldigd.
Door den sterk ontwikkelden familie-band waren de goederen minder
het eigendom van den enkeling dan van de familie. Zoo was zelfs de
vervreemding van onroerende goederen zonder de toestemming van de
erfgenamen van den vervreemder verboden; bij overlijden van den eigenaar
ging het goed zonder meer op diens erven over; beschikking bij testa
ment was bij de Germanen onbekend.
Was in het Romeinsche recht, vooral na Justinianus de overdracht van
onroerend goed eene zaak, die geheim was en alleen tusschen partijen
geschiedde, in het Germaansche recht waren niet alleen de rechten van