32
val de procedure der uitgifte te vereenvoudigen. Vooral de omstandigheid
dat voor elke uitgifte een Koninklijk Besluit noodig is, werkte op den
goeden gang van zaken belemmerend.
Door de welwillendheid van den heer Administrateur, Chef der ioe Af-
deeling van het Departement van Koloniën, den heer Mr. L. M. Rollin
Couquerque was ik in de gelegenheid kennis te nemen van verschil
lende stukken uit de archieven van het Departement, welke op deze zaak
betrekking hebben.
Algemeen treft bij het raadplegen van deze bescheiden de groote
onzekerheid, welke er heerscht op het gebied van den grondeigendom en
de betaling der akkergelden, den „canon" van den allodialen eigendom.
Zoo schrijft Minister Bergs ma (brief van 23 Februari i8qs Litt B
N°. 35-)
„dat verschillende vraagpunten door den Administrateur van Financiën
„aangegeven, hem het bewijs leveren, dat feitelijk alles wat met den grond
eigendom in de Kolonie in verband staat, ongeregeld is."
Zoo schrijft de waarnemende Gouverneur Mr. van Oosterzee den
3en Juli i899 (La- A. N°. 4777/335) met betrekking tot den grondeigen
dom over „de vreemdsoortige toestanden in deze kolonie."
Over de akkergelden schrijft de Gouverneur Smidt den 23 Oct. 1896:
„Eene regeling, vooral ook van de akkergelden, is zoodanig met de
„bijzondere belangen van de leden der Koloniale Staten saamgevlochten,
„dat van de kleine vergadering, gelijk zij is, en die ik niet bij machte ben
„te veranderen, vermoedelijk geene afdoening, in allen gevalle geen spoe-
„dige afdoening en zeker geen goede afdoening mag worden verwacht."
Waar dus èn de aard van den rechtstitel tot onzekerheid aanleiding
geeft èn de betrouwbaarheid der registers te wenschen overlaat en boven
dien de betaling der akkergelden zeer ongelijk is geregeld, is de conclusie
der Suriname-comm;ssie begrijpelijk, dat een der eerste factoren voor den
opbloei der Kolonie is de verzekering van den grondeigendom en het
bieden van de grootst mogelijke zekerheid aan het vreemde kapitaal, dat
in Suriname belegging zoekt; waarom het noodig is den allodialen eigen
dom en het erfelijk bezit te vervangen door den eigendom volgens ons
Burgerlijk Wetboek met afschaffing van alle beperkingen, welke aan den
allodialen eigendom kleven.
De Commissie van 1913 werkte dit in hare voorstellen nader uit en
bepleitte de invoering van het Torrensstelsel, omdat dit voor den eigen
dom en andere zakelijke rechten de meeste rechtszekerheid geeft.
De heer boer, die in opdracht van deu Minister van Koloniën de
ontwerp-grondboekverordening opmaakte, stelde mij in staat hiervan kennis
te nemen. Hoewel het een Ontwerp is, dat nog in de Koloniale Staten
moet worden behandeld en er dus allerminst zekerheid bestaat, dat het