.Sö
ceelsgedeelten het meest juist verschaft uit eene zelfstandige op
meting van de grenzen in de strook gronds, gelegen ter weerszijden
van de as, t. o. van welke lijn de onteigeningsgrens in 't algemeen
door loodlijnen bepaald en later uitgezet wordt; een kaarteering
op groóte schaal kan, behalve voor de berekening, dienen als
grondplan van het werk; geschiedt die opmeting en uitzetting
door een iandmeter van het Kadaster dan zijn de bekend ge
worden gegevens direct geschikt voor toepassing in de kadastrale
stukken. Beide takken van dienst hebben er dus tegelijkertijd
baat bij als het aangegeven deel van het noodzakelijke meetwerk
op deze wijze verricht wordt.
In de praktijk wordt thans deze manier gevolgd.
Toch kan de samenwerking tusschen verschillende takken van
Rijksdienst op dit gebied nog hier en daar vollediger zijn. Bij
het in Noord-Brabant in aanleg zijnde Wilhelminakanaal is de
definitieve afpaling van de onteigeningsgrens, die door het Kadaster
tevoren met houten palen was uitgezet, later geschied met R.G.-
steenen 2), uitsluitend onder bemoeiingen van den Waterstaat; bij
latere metingen vanwege het Kadaster (inmeting van kunstwerken,
opmeting van naderhand gekochte gedeelten), toen de as niet
meer direct als meetlijn te gebruiken was en de afgepaalde ont
eigeningsgrens in de eerste plaats aangewezen was om op voort
te bouwen, werden meermalen hinderlijke verschillen bij deze
met de kadastrale gegevens geconstateerd; het verband in de
opeenvolgende werkzaamheden en de waarde ervan ware grooter
geweest, indien de afpaling de eerste maal in definitieven vorm
had kunnen gebeuren (of indien omslachtiger de onteige
ningsgrens aan buiten den Rijksgrond vallende meetlijnen ware
vastgelegd).
Ook bij de Genie treft men aan door haar technici geplaatste
O-palen 2), onjuist t. o. v. de bij het Kadaster bestaande grenzen,
die zij bedoelen aan te geven (en soms tegelijkertijd een tot in
m.M. uitgevoerde meting voor de groottebepaling).
Met de afpaling van Rijkswegen op het verband met Water
staatsdienst terugkomende is het in 't oog van den Kadaster
ambtenaar ook niet altijd bevredigend gesteld: in rechte gedeelten
Zfe Res. Min. v. Fin. d.d. 19 Jan. 1918 n°. 98 Hyp. Kad.
2) Zie noot op de volgende blz.