72
heeft de eer het volgende onder de aandacht van Uwe Excellentie te brengen.
Het Waterschap de Noorder Vechtdijken, dat aanvankelijk ten doel had
het beschermen tegen buitenwater van een complex gronden, tusschen
Dedemsvaart, Zwartewater en Vecht gelegen, heeft sedert eene onlangs
plaats gehad hebbende reglementswijziging haar doel aanmerkelijk uitge
breid gezien. Behalve dat bij die wijziging haar territoir aanmerkelijk
werd vergroot, zoodat dit thans meer dan iiooo H.A. beslaat, is daarbij
ook aan hare zorgen toevertrouwd de bevordering van de loozing van
binnenwater, zoo noodig door bemaling.
Wanneer men weet, dat de waterstaatkundige toestand tusschen Vecht
en Dedemsvaart deze is, dat het water van de meer oostelijk gelegen
hoogere terreinen, westwaarts naar de lager gelegen gronden, ter weers
zijden van het Lichtmiskanaal gelegen, afstroomt, terwijl laatstbedoelde
gronden zoo laag gelegen zijn, dat natuurlijke loozing niet in voldoende
mate kan plaats hebben, dan ligt het voor de hand, dat, wanneer men
afdoende verbetering der waterlossing beoogt, het bemalingsvraagstuk van-
zelve op den voorgrond treedt.
Een der eerste bemoeiingen van het bestuur na bedoelde reglements
wijziging is dan ook geweest, een plan van waterlossing met bemaling voor
te bereiden, welk plan uit hoofde van de vele moeilijkheden, welke daarbij
onder oogen gezien moeten worden, nog niet een vasten vorm heeft
kunnen krijgen, doch niettemin zijn voltooiing nadert.
Belanghebbenden, eigenaren en gebruikers van de lage landen ter weers
zijden van het Lichtmiskanaal gelegen, zien verlangend uit naar het oogen-
blik, waarop zij bevrijd zullen zijn van den wateroverlast, die dikwijls de
hooioogst bedreigt en in die gedeelten, waar het weiden van vee mogelijk
is, soms dwingt om het vee in den zomer op stal te zetten.
Ieder die wel eens van Zwolle naar Meppel is gespoord, zal wel ge
troffen zijn door de uitgestrekte verlatenheid tusschen de stations Berkum
en Dedemsvaart. Men ziet er geen boomen, geen slooten, geen wegen.
Het is een lage, drassige vlakte, die 's winters in den regel geheel blank
staat, terwijl een indeeling in perceelen er niet te onderscheiden is.
Dit laatste is een tweede euvel waaronder deze streek lijdt en nog het
sterkst zal komen te lijden, wanneer de uit oeconomisch oogpunt zoo
gewenschte drooglegging een feit is geworden.
Ziehier de toestand van het oogenblik. Er zijn verschillende complexen,
groot van 200 tot 800 H.A., waardoor geen weg of sloot loopt, en die
over de volle lengte in perceelen zijn verdeeld, welke bij eene breedte
van 6 a 20 Meter dikwijls 1500 a 2500 Meter lang zijn. De grenzen
dier perceelen worden aangegeven door een paaltje hier en daar, zoodat
slechts iemand die ter plaatse goed bekend is een bepaald kadastraal
perceel op het terrein zal weten aan te wijzen.