Want heb ik nu een perceel met een
omtrek als in fig. Ill, (noorden naar boven),
en beoordeel ik de ligging van het ge
arceerde gedeelte van uit het midden M,
dan zou ik het een noordwestelijk, in elk
geval een westelijk gedeelte noemen.
En toch is het een swz'rfwestelijk gedeelte.
Want indien men er even critisch over
nadenkt, ziet men het vage en zwevende
van het begrip «midden» in. Bij de vast
stelling ervan gaat men meestal wille
keurig en eenzijdig te werk. Bij dit perceel
bijv. is de lengterichting, door denstaart
van de figuur bepaald, midden doorgedeeld, zoodat dus de invloed
van den lijvigen romp geheel wordt uitgeschakeld. Het onbe
vredigende van deze handelswijze is voelbaar.
Hadden we met een lijn te doen, dan zouden we het midden
scherp aan kunnen geven, maar waar ligt het midden van eene
figuur? Voor de juiste beoordeeling van de windstreek dienen
we ons op te stellen in een punt, dat inderdaad de geheele figuur
vervangt, waarin alle punten gelijkelijk zijn vertegenwoordigd.
Dat is het zwaartepunt, het ware centrum der figuur. Men
denke maar eens aan de rol, welke dit punt vervult in de statica,
in de meetkunde, bij de aansluiting van een driehoeksnet aan
drie punten, bij de regels van Guldin.
Is Z het zwaartepunt van het perceel, en Z' dat van 't pereeels-
gedeelte, dan is de windstreek van het laatste bepaaid door de
richting van de lijn Z Z'.
We hebben dus dezen algemeenen regel gevonden:
De windstreek van een gedeelte van een perceel wordt volkomen
bepaald door de richting van de lijn tusschen de zwaartepunten
van dat gedeelte en het moederperceel.
Zoolang wettelijke voorschriften omtrent de bepaling van de
windstreek van een gedeelte van een kadastraal perceel ontbreken
en ieder die naar zijn eigen inzichten kan bepalen, zal m.i. bij de
toepassing van bovengenoemde Min. aanschrijving van 9 Augustus
1916 de noodige clementie in acht genomen moeten worden.
118