DE GANG DER MAGNETISCHE DECLINATjE IN
NEDERLAND EN ZIJNE KOLONIËN.
Uit de achterstaande tabel, welke ontleend werd aan het jongste
Jaarboek van het Koninklijk Nederlandsch Meteorolo
gisch Instituut voor i 9 i 9, B, Aardmagnetisme, blijkt, dat
het gemiddelde bedrag der westelijke declinatie gedurende dit
jaar voor de Bilt afnam tot op Il°34',3; daar de gemiddelde
declinatie voor 1918 nog eene waarde had van ii°44'o, vermin
derde zij dus gedurende dat jaar met een bedrag van 9',7-
Gedurende het voorafgaande achttal jaren bedroeg de afneming
gemiddeld 9',5, met een maximum in 1914/15 van io'.i.
De maxima der grootste westelijke afwijking treden het
geheele jaar door vrij wel om 1 uur na den middag op, alleen
in Juli valt hierbij eenige vertraging' te bespeuren; de minima
der westelijke afwijking vallen in het jaargemiddelde weder op
8 uur in den morgen, doch in de zomermaanden valt daarbij
weder eenige vervroeging op te merken, terwijl gedurende de
wintermaanden de hoofdafwijking naar de avonduren is
verschoven.
Uit het jaargemiddelde blijkt weder duidelijk, dat de dagelijk-
sche gang der naald, behalve de beide hoofdkeerpunten om
8 uur in den morgen en om 1 uur na den middag, ook nog een
sectmdair keerpunt heeft omstreeks 11 uur in den avond, waarbij
het secundaire minimum optreedt, dat zooals boven bleek
in de wintermaanden zoo op den voorgrond komt; daarna treedt
eene hernieuwde westelijke beweging in tot 3 uur in den morgen,
waarna de naald zich weder wendt en de oostelijke beweging
wordt hervat tot aan het groote minimum, dat optreedt om 8 uur
in den morgen.
Op de keerpunten blijft de naald niet meer of minder langen
tijd ietwat weifelend staan, doch wendt zich plotseling.
De amplitudo der dagelijksche schommeling van de naald
bedraagt in het jaargemiddelde 8',9; in Juli bereikt zij eene ge
middelde waarde van 14',4 en in December van slechts 5',7.
Groote schommelingen kwamen o. a. voor op 3 Jan. (44', 1), 2 Mei
(43',7) 11 Augustus (59',3) en 24 Sept. (40',6). Op 11 Augustus