9
Eem. De vallei heeft dus bijna voortdurend overlast van water,
zoodat eene intensieve cultuur op vele plaatsen onmogelijk is.
Vroeger kwam daar nog bij de overlast van het opperwater
van den Rijn, dat zich bij hooge standen ook een uitweg zocht
door de vallei. In eene oorkonde van het jaar 1165 verklaarde
keizer Frederik, dat het water voortdurend «quasi mors
quotidiana» de bezittingen van den bisschop van Utrecht
en van de graven van Kleef, Gelder en Holland bedreigde en hij
gaf toestemming om door de Noda de Neude.tusschen Wage-
ningen en de Grebbe eene vaart te graven, waardoor het
water van den Rijn onverhinderd, ten eeuwigen dagenaar de
zee zoude loopen. (Bondam, Charterboek I, no. 48).
Dit schoone plan kwam echter niet tot uitvoering; wel werd
tusschen 1473 en 1481 door den Utrechtschen Bisschop David
van Bourgondië de «Bisschop Dav ids-Grif t» of Grebbe
gegraven, doch dit gebeurde om de turf der vallei te gelde te kunnen
maken en voor hetzelfde doel groef ook de Antwerpenaar Gillebert
van Schonerbeke de «Schonerbeeksche Grift». Eindelijk
sloeg echter omstreeks 1530 Gelderlands ondernemende hertog
Karei van Egmond de hand aan de ploeg en begon met het
graven van een kanaal, dat van het bovengenoemde slot Hulkestein
aan de Zuiderzee rechtstreeks zou loopen naar den Rijn bij Wage-
ningen, doch ook hij heeft zijn voornemen niet kunnen verwezen
lijken. Van dit kanaal bestaan ook heden ten dage nog de bijna
verlande resten in de buurtschap Holk, onder de benaming van
den Ouden- of den Gelderschen Rijn.
Om het Geldersche water, doch vooral het overstroomingswater
van den Rijn te keeren wierpen de Utrechtenaren in 1652 den
zoogenaamden Slaperdijk op; eindelooze moeielijkheden tusschen
Gelderland en Utrecht waren daarvan het gevolg, die wel is waar
bij verschillende conventies zoo goed mogelijk, doch nimmer af
doende werden geregeld.
De overlast van het water bleef eene voortdurende plaag voor
de valleiaan ernstige pogingen tot verbetering heeft het niet
ontbroken, eene lijvige literatuur legt daarvan getuigenis af, tot
in den jongsten tijd.
Zoo ergens dan is hier voor alles ontwatering noodig.
Talrijk zijn de bescheiden ook uit vroegere eeuwen waarin