uiting' wordt gegeven aan de bezorgdheid, die het telkens hooger worden van den waterstand baarde, hetzij dan dat dit moest wor den toegeschreven aan het rijzen van den zeespiegel of wel aan eene daling van den bodem. In 1570 verklaren Jacob du Quesnoy en Wilhem van Be- rendrecht ingevolge getuigenis van deposanten «datter Land van Rijnland merckelijcken van Jaeren te Jaeren, meer ende meer mitte Wateren bezwaert wordt» en dat was meende men destijds een gevolg van de omstandigheid «dat die gaten van Texel ende 't Vlye dagelyck grooter worden, ende conse- quentelycken 't Water in de Zuyderzee, ende in Ye hooger werdt, zulck dattet selve hooger staende dan 't Binnen Water, belet datter gheen Loosinge uyt en mach gaen». De physicus Nicolaas Hartsoeker, de bekende adsistent van Christiaan Huygens, schreef omstreeks 1730 het verhoogen van den zeespiegel toe aan de verhooging van den zeebodem door het slib, dat de rivieren aanvoerden; hij was van oordeel, dat hieruit eene verhooging van den waterstand van 1 voet (0,30 M.) per eeuw zou moeten volgen. Mr. Zacharias l'Epie bespreekt in 1734 de verhoudingen in den Wieringerwaard en in Drechterland. De Wieringerwaard kon in 1608 met 1 gang molens worden bemalen, in 1731 was een tweede gang noodzakelijk. De watermolens van Drechterland werden in 1452 in gebruik gesteld; sedert 1616 moest herhaal delijk het zomerpeil worden verlaagd, zoodat dit in 1732 in het geheel n duim lager was gesteld. l'Epie is van meening, dat dit een gevolg is van het verlagen of zakken van den bodem van Drechterland. De landmeter Nicolaas Cruqius trok in 1738 uit de door hem op last van het Bestuur van het destijds zoo machtige Hoog heemraadschap «Rijnland» gedane «waterpassingen en pey- lingan» de conclusie, dat de landen van Rijnland ten opzichte van den boezem in 100 jaren 17 duim dalen. In 1753 wees de landmeter Melchior Bolstra er op, dat blij kens de overblijfselen van Calloo's toren het zeevlak thans minstens een 25-tal voeten hooger ligt dan tijdens de stichting van dit gebouw het geval was. De Leidsche hoogleeraar Johannes Lulofs onderwierp in 1754 de meeningen van l'Epie, Cruqius en Bolstra aan eene critische 10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1921 | | pagina 14