bespreking; ofschoon hij tot afwijkende beschouwingen kwam,
bleven toch de uitspraken van l'Epie, Cruqius en Bolstra de lite
ratuur beheerschen tot in het midden van de ige eeuw. In dit
lange tijdsverloop werd wel veel over het dalingsvraagstuk ge
schreven, doch nieuwe gezichtspunten werden niet geopend.
In 1854 verscheen eindelijk eene verhandeling van G. A. Venema
«Over het dalen van de Noordelijke kuststreek van ons
land»; in dit werk wordt het onderwerp van den tectonischen
kant bekeken en de daling van ons land in verband gebracht
met de rijzing van het Noordelijke deel van Zweden. Wanneer
over Solwitsbor g in Zweden eene Oost-West loopende lijn wordt
getrokken, dan blijken de Noordwaarts van die lijn liggende
aeelen van Zweden te rijzen en de Zuidwaarts ervan liggende
te dalen. Deze daling zet zich voort over Oost-Friesland naar ons land.
De Oost-Friesche Dollardpolders dalen gemiddeld 8,8 m.M.
per jaar, terwijl Venema voor de daling der Groninger Dollard
polders een bedrag vond van gemiddeld 8,0 m.M. per jaar- Dit
verschil in daling in verband met den afstand tusschen beide
groepen vsn polders brengt Venema tot het vermoeden, dat op
een afstand van ruim 200 K.M. ten Westen van Winschoten
dus ergens in de Noordzee tusschen de kust van Nederland
en die van Engeland een gebied moet worden gevonden, waar
geen daling meer bestaat. Hij herinnert tevens aan het feit, dat
Engeland rijst, hoewel langzamer dan Noord-Zweden. Hij vestigt
er verder de aandacht op, dat het hooger liggen van de jongere
polders zoowel op de Wadden, als in den Dollard, een
gevolg moet zijn van den hoogeren zeestand, tengevolge van
het dalen van den bodemdat de bodem van eiken Wadpolder
op zich zelf beschouwd zeewaarts óp- en die van eiken Dollard-
polder afloopt, schrijft hij toe aan het feit, dat de vaste bestand-
deelen van het zeewater op de Wadden grover van korrel zijn
dan in den Dollard, waardoor bij de aanwassen op de Wadden
meer bezinking plaats heeft vlak achter den «schoorwal» en in
den Dollard veel meer landwaarts op het achterdeel van den kwelder.
Blijkens het bovenstaande staat Venema geheel op het stand
punt, dat de daling van onzen bodem reëel is als een gevolg
van orogenetische bewegingen.
Inmiddels was in de vergadering der Kon. Akademie van Weten
schappen van 29 Januari 1853 door Prof. P. Iiarting de aandacht
11