passingen is uit de optredende verschillen geene bepaalde conclusie
te trekken betreffende eene plaatselijke neiging tot rijzing of
daling van den bodem, tengevolge van de heerschende onzekerheid
betreffende de graad van nauwkeurigheid der oudere waterpas
singen. De resultaten eener latere nauwkeurigheidswater
passing zullen dus moeten worden afgewacht, om door vergelij
king met de in 1888 gepubliceerde uitkomsten der Rijkscommissie
een oordeel te kunnen vellen over de absolute hoogteveranderingen
der verkenmerken.
Aan den hoofdingenieur-directeur van 's Rijks-Waterstaat
J. C. Ramaer komt de eer toe in een artikel (voordracht): «De
daling van den bodem van Nederland, ten opzichte van
den gemiddelden zeewaterspiegel, in verband met de
waarnemingen betrekkelijk het Amsterdamsch Peil»,
voorkomende in het Tijdschrift van het Kon. Instituut van Inge
nieurs, 1907-1908, het dalingsvraagstuk met groote zorg en buiten
gewone nauwkeurigheid te hebben behandeld.
Ramaer vindt achtereenvolgens:
i° Uit de verschillen van de gemiddelde jaarlijksche hoogte van
halftij des daags met hun algemeen gemiddelde, gedurende de
jaren 1872 1906, waargenomen aan 8 peilscgalen, eene daling
van den bodem van 13 c.M. per eeuw. In de onderstaande fi
guur zijn de hoogten der jaargemiddelden van deze 8 peilschalen
J_J-f
14
"Till