ook van oordeel, dat het door Ramaer gevonden bedrag van
io c.M. per eeuw voor de daling van den bodem het naast bij
de waarheid is, daar dit ook vrij wel overeenkomt met het door
hem uit de ligging van de zool der terpen afgeleide bedrag
der daling van 19 c.M. per eeuw, terwijl bij verder de aandacht
vestigt op de graphische voorstelling van de waterhoogten te den
Helder, gedurende de lange periode 1832 1910, waaruit onmid-
delijk blijkt, dat de uitkomsten van Ramaer alsreëelkunnen worden
opgevat. De hierop betrekking hebbende figuur geven wij later, bij
de nadere bespreking van de peilschaalwaarnemingen te den Helder.
Verder wijst Blaupot ten Cate er op, dat uit de gegevens van
Ramaer nog wel iets meer is af te leiden, n.l, dit, dat onze kust
niet overal evenveel daalt, doch dat in verband met de ligging
der horsten en slenken, deze daling plaatselijk zeer verschillend
kan zijn en soms zelfs volgens de waarnemingen tot eene rijzing
moet worden besloten.
In eene latere afdeeling van dit artikel komen wij hierop uit
voeriger terug.
Wij wijzen hier verder nog op het terponderzoek van A. E.
van Giffen en op de beschouwingen van Blaupot ten Cate
over de terp van Toorn werd bij Middels turn, voorkomende
in «de Ingenieur van 1910, afl. 40 en 41».
Dat ook de geologen een ernstig woord hebben mede te spre
ken bij het dalingsvraagstuk, behoeft geen nader betoog, men
raadplege daarvoor vooral ook de publicaties van den in 1905
opgerichten «Dienst der Rijksopsporing van Delfstoffen».
Ook aan stemmen, die er op wezen, dat de daling gedurende
de laatste eeuwen zou hebben opgehouden (Lor ié) of die zelfs voor
eene rijzing in den tegenwoordigen tijd pleitten, heeft het niet
ontbroken; zoo behandelt H. Rutgers in het Tijdschrift van het
Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, 1917, bl. 467, de vraag:
«Daalt of rijst de bodem van Nederland?». Onder de feiten,
die op rijzen zouden wijze,n, voert hij daarin o.a. aan de eenvormig
heid van onze kustlijn, wat volgens von Richthofen op rijzing zou
wijzen, daar dalende kusten in den regel zijn gekenmerkt door
een meer grillig verloop. Naar aanleiding van bovenbedoeld
artikel van Rutgers behandelt Blaupot ten Cate in jaarg. 1918
van hetzelfde tijdschrift het onderwerp: «Kenmerken van rij
zende en dalende kusten».
i6