groote dikte heeft en het zwaardere magma daardoor tot op
grootere diepte wordt weggedrongen, zoodat dit hier veel dieper
ligt dan onder de dunnere steenschaal in de oceanen.
Onder «Isostasie» (het woord werd eerst omstreecs 1890 door
Dutton in zwang gebracht) verstaat men nu de volgende groe
peering der massa. Men denke zich drie pyramidevormige
lichamen een in het hooggebergte, een in het laagland en
een op den bodem van den oceaan ieder met zijn grondvlak
van minstens een paar vierkante Kilometers oppervlakte uitkomende
aan het oppervlak der aarde en met de zwak convergeerende
neergaande kanten, die loodrichtingen voorstellen, reikende tot
een op bepaalde diepte gelegen vlak, het «Compensatievlak»,
dan hebben deze drie lichamen eene evengroote massa, niettegen
staande het eerste een 3 a 4 tal K.M. langer en het derde
7 a 8 K.M. korter is dan het tweede. Bij het derde moet dan
echter de watermassa boven het aardvlak mede in rekening worden
gebracht. In den regel blijken grootere uitgestrektheden van de
aardschors vrij volkomen gecompenseerd te zijn; bij alleen staande
bergen is dat niet steeds het geval, daar deze ook kunnen worden
gedragen door de elasticiteit van de schors.
De «Coast and Geodetic Survey» der Vereenigde Staten
van Noord-Amerika leidde in 1909 uit de geconstateerde lood-
afwijkingen af, dat voor Noord-Amerika het Compensatievlak
is gelegen op 122 K.M. diepte; Helmert kwam bij de verwerking
der resultaten van de zwaartekrachtsbepalingen ongeveer tot eene
gelijke diepte voor de ligging van dit vlak.
Ook de waarnemingen der seismologen leiden tot het aan
nemen van eene uitwendige meer vaste schors Lithospheervan
50100 K.M. dikte; volgens Wiechert zou daaronder dan een
meer plastische silicaatmantel [Pyrospheer) volgen van ongeveer
1500 K.M. dikte, welke weder rust op een kern (Baryspheer) van
Nickelijzer, die eene ruimte inneemt, waarvan de straal gelijk
is aan het 4/s gedeelte ongeveer van de straal der aarde. Op
grond van latere waarnemingen meenen Geiger en Gutenberg
echter te moeten aannemen, dat in de snelheidsvermeerdering
der aardbevingsgolven met het toenemen der diepte niet eene
maar drie sprongsgewijze veranderingen optreden en wel bij
1200 K.M., 1800 K.M. en 2400 K.M. diepte, zoodat de aarde
zou bestaan uit eene kern met 3 schalen.
64