66
ware, terwijl zij zich tegenover de zooveel sneller wisselende
vloedkracht der maan schier als volkomen rigide gedraagt. Hij
besloot daaruit, dat hare vastheid ongeveer gelijk moest zijn aan
die van staal, welke 7,6.io11 dynen per vierkante centimeter
bedraagt.
Ook de afwijking van de Chandlersche periode voor de
Poolbeweging van het door Euler in de veronderstelling van
eene volkomen vaste aarde afgeleide bedrag duidt op eene groote
mate van vastheid van het aardlichaam. A^oor de Chandlersche
periode der Poolbeweging werd door H. J. Zwiers te Leiden
een bedrag afgeleid van 434,1 middelbare zonnedagen en E. Przy-
byllok kwam op grond der waarnemingen van de Internationale
Aardmeting tot hetzelfde resultaat. De door Euler theoretisch
voor eene volkomen vaste aarde afgeleide waarde bedraagt echter
slechts 304,8 middelbare zonnedagen en deze afwijking voerde
Dr. W. Schweydar in verband met den statischen Pool vloed
der zee tot eene waarde voor de vastheid der aarde van i6,4.iou,
dus meer dan 2 maal het bedrag der vastheid van staal; dit geldt
voor de aarde als geheel genomen, voor de kern is de vastheid
nog belangrijk grooter, voor de uitwendige lagen zeer veel ge
ringer, zooals wij nader zullen zien.
Voor de beoordeeling van de elasticiteit der aarde is vooral
ook van beteekenis de bepaling der verandering, die de richting
der zwaartekracht ondergaat tengevolge van de vloedverwekkende
kracht van maan en zon. In de veronderstelling van eene geheel
vaste aarde zou de afwijking van de loodrichting door de aan
trekkende werking van maan en zon een maximum bereiken,
kon de aarde zich echter als eene vloeistof volkomen vrij bewegen,
dan zou deze afwijking geheel verdwijnen, daar het aardvlak
zich dan steeds loodrecht zou plaatsen op de gewijzigde richting
der zwaartekracht.
In eene op 25 M. diepte gelegen zijgang van de 46 M. diepe
waterput van het Astrophysisch Observatorium te Potsdam
stelde Prof. Hecker zijne onderling loodrecht op elkaar gerichte
horizontaalslingers op.
De in de veronderstelling van absolute vastheid der aarde af
geleide uitdrukking voor de aantrekking der maan was bij slinger I
0, 00922 cos (2 t—305,°5), de waarneminggaf:
0, 00622 cos (2 t— 285,°4).