79
over de kaart gevoegd bij ons artikel «De Aard-magnetische
elementen, hunne veranderlijkheid en hunne grootte voor Neder
land en zijne Koloniën in Oost- en West Indies in Jaarg. XXXI
1915) van ons tijdschrift. Verder verwijzen wij hier nog naar
eene kaart, met een 20-tal horstzones voor Nederland, behoorende
bij het artikel: «Bodembewegingen van Nederland» door
D. H. S. Blaupot ten Cate c. i., opgenomen in «De Ingenieur»
van 1915, N°. 47 en 48, waarbij tevens de aandacht wordt ge
vestigd op den invloed der slenken op de veTzouting van het
grondwater.
In het Zuidelijke gebied van ons land vormen de breuklijnen vaak
meer of minder opvallende terreinkanten en de horsten duidelijke
door de erosie meer of minder ingesneden plateau's. Bij Vlodrop
bedraagt het niveauverschil aan de oppervlakte 43 M. en langs
Sittard en Neeroeteren is het ook zeer belangrijk. De loop
der rivieren wordt hier zichtbaar door de breuklijnen beheerscht;
zij volgen hier in het algemeen de tectonische N.N.W. richting.
Weliswaar breekt de Maas bij Kessel door de hier minder hooge
Peelhorst, doch dan ook met eene duidelijke kloofde Roer echter
demonstreert weer op opvallende wijze den samenhang tusschen
rivierbed en de Roerslenk, daar zij geheel de lijn volgt van de
diepste zinking. Ook de door de in het algemeen O.N.O.—W.Z.W.
gerichte dwarsbreuken bepaalde dwarsslenken worden vaak door
de rivieren benut; zoo stroomt de Rijn van Arnhem in eene dwars-
slenk westwaarts en de IJsel van Wester voort af oostwaarts,
terwijl de Maas bij Well westwaarts tracht door te dringen in
de dwarsslenk van Venraai, zooals nog duidelijk uitkomt op de
hierbij gaande tectonische kaart.
Als voorbeeld van wisselende hoogteverhoudingen verwijlen wij
hier nog kort bij de Geldersche Vallei. De «keileem» ligt bij
Nijkerk op 53 M. N. A. P.; wanneer deze keileem bij het
terugtrekken van het ijs lager had gelegen dan het zeevlak, dan
zouden wij er nu waarschijnlijk de overblijfselen van arctische
moluscen op moeten vinden. Dit is echter niet alleen niet het
geval, doch de schelpen van het Eemstelsel, die soms recht
streeks op de keileem liggen, zijn afkomstig van soorten, die ook
thans nog in de Noordzee leven. De daling van de vallei, die
de vorming van den Eemboezem zuidwaarts tot Veenendaal
mogelijk maakte, ligt dus in geologischen zin nog slechts