De middelbare fout eener richting der Rijksdriehoeksmeting be
draagt volgens de vereffening van het net {groep IM= o",375
derhalve voor een hoek: m o",530, zoodat wij tot het
verrassende resultaat komen, dat de afwijkingen tusschen de
vereffende gegevens van beide triangulaties blijven binnen de
waarde van de middelbare fout eener hoekmeting van de Rijks
driehoeksmeting.
MaarDe toren van Rhenen werd in 1898 door
den bliksem getroffen en bij den daarop volgenden brand ging
de spits verloren. De boven aangehaalde gegevens der Rijks
driehoeksmeting hebben betrekking op de gerestaureerde spits,
terwijl volgens de bepaling der Rijksdriehoeksmeting de oude
spits in 1895 0,433 M. Westelijker en 0,153 M. Zuidelyker stond.
De punten van Krayenhoff zijn niet door verkenmerken aan
den voet der torens verzekerd, zoodat wij niet kunnen nagaan,
hoe de spits destijds stond ten opzichte van den bodem, wel kan
echter met behulp van de ten behoeve der centreering door
Krayenhoff verzamelde gegevens worden nagegaan, hoe zijn
«.point de mire» destijds stond ten opzichte van hoogere om
gangen van den toren; eene eeuw is in geologischen zin slechts
«een spanne tijds», doch ten opzichte van den levensduur eener
aan onweer en stormvlagen blootgestelde torenspits en de stand
verandering van het geheele bouwwerk zijn 100 jaren meer of
minder van groot gewicht. De vraag rijst dus, is de spits van
Krayenhoff later van plaats veranderd en bij de restauratie na
den brand op de plaats teruggebracht, zooals Krayenhoff ze
zag, in welk geval er geen verandering in den driehoek zou
hebben plaats gehad of is integendeel de spits van 1895 ook de
spits van Krayenhoff, zoodat dan wellicht wel van verschuiving
sprake zou kunnen zijn? De vrij groote correcties aan de hoeken
van Krayenhoff zijn echter een beletsel voor een juist oordeel
over de grootte der tectonische verschuiving in ééne eeuw tijds,
terwijl in het Noorden van ons land zijne gegevens in het geheel
niet ter vergelijking kunnen dienen, daar Krayenhoff daar geen
gebruik kon maken van zijn 16 duims repetitiecirkel, doch zich
moest behelpen met een 10 duims instrument van Bellet, waar
van de tóch reeds kleine kijkers behept waren met een hinder
lijken en niet geheel weg te nemen parallax. Voor de verschillen
tusschen de hoeken van Krayenhoff en die der Rijks-driehoeks-
82