onderstelling dat de veelbesproken schommelende lijn aan bepaalde teekens op het terrein steeds kenbaar zou zijn. De lezers die met onze groote rivieren bekend zijn, weten dat voor die onder stelling geen plaats is en ook dat de eigendomsverhoudingen langs die wateren niet zoo eenvoudig zijn als de daaromtrent geldende wettelijke regelen zouden doen vermoeden. Daarom kan een zoo beknopt mogelijke uiteenzetting van die verhoudingen hier op haar plaats zijn. Het B. W. bepaalt, in art. 578, dat tot de rivier (Staatseigen dom) behooren de oevers of wel «de boorden» zoover die bij gewone tijden, als het water op het hoogste is, door dat water overdekt worden. Wat zijn die zoo geheimzinnig omschreven oevers? De Rivierenwet, die zich bij 't B. W. had aan te sluiten, heeft onder oever blijkbaar verstaan een terreinstrook die zij zich heeft gedacht tusschen de grens van 't water (bij niet hoogen stand) en een lijn die zij de «oeverlijn noemt, nochthans zonder ergens te zeggen wat zij hiermee bedoeld. Waarschijnlijk heeft zij een rivier vergeleken met een in vlak terrein ingegraven kanaal en in deze vergelijking aan de grens der ingraving den naam «oeverlijn» gegeven. Wij kunnen dit denkbeeld overnemen, mits wij de reserve maken, dat een regelmatige grens van terrein uitholling bij een rivier niet aanwezig is, dat wij dus, om de oeverlijn te vinden ons steeds zullen moeten bepalen tot zoodanig rivier- of oevergedeelte waarvan de hoogte van het aangrenzend land in de richting van den stroom niet noemenswaard, althans niet onregelmatig, van hoogte verandert. Hieruit volgt dat de in art. 578 B. W. neergelegde begrippen «het water op het hoogste bij gewone tijden» en «watervloeden», niet door den een of anderen bepaalden waterstand van elkander worden gescheiden en dat dus op een en hetzelfde tijdstip eenig oeverland door «watervloed» kan zjjn overstroomd, terwijl ten opzichte van een in de onmiddelijke nabijheid gelegen oeverland, het rivierwater den stand waarin het «in gewone tijden op het hoogste is», nog niet heeft bereikt. Het |mag intusschen als een leemte in de Rivierenwet worden beschouwd, dat zij niet duidelijk zegt wat zij onder «oeverlijn» wilde verstaan, omdat nu meeningverschil daaromtrent niét uit gesloten en dan ook reeds aan den dag getreden is. De evenbedoelde terreinstrook nu is als «oever» Staatseigendom, io6

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1922 | | pagina 106