io7
maar de Staat laat zich in gewone omstandigheden zelden of nooit
als eigenaar gelden, omdat hij dien oever, voor zoover deze daar
voor vatbaar is of, wat praktisch veelal op 't zelfde neerkomt,
voor zoover deze begroeid is, in genot en bezit laat van den
eigenaar van het aangrenzende land. Het is dan ook vermoedelijk
met het oog op dezen bezitstoestand, dat de Rivierenwet in de
eigendomsverhoudingen langs de rivieren het begrip «lijn van
begroeiing» heeft ingevoerd en de rivierwaartsche grens van de
regelmatige begroeiing in den toestand waarin zij zich bevindt,
heeft gestempeld tot vaste scheiding tusschen de rivier en het
daaraan grenzend oeverland, ingeval door den aanleg van Rijks-
rivierwerken het recht van aanwas aan dit land een einde neemt,
't Is deze lijn die als wordt «uitgebakend» en in gemeen overleg
tusschen partijen in geschrifte als grenslijn wordt vastgesteld.
Des'Staats aandeel in deze bemoeiingen wordt toevertrouwd aan
den Landmeter der Domeinen.
De bewoordingen van de wet laten toe, dat de natuurlijke
begroeiingsgrens, die uitteraard veelal een grillig verloop heeft,
tot meer eenvoudige gedaante wordt herleid en daarom zal de
Landmeter- steeds er naar streven om, in overleg met belang
hebbenden, het aantal breekpunten dier lijn tot een minimum
terug te brengen. Deze vereenvoudiging wijzigt echter geenzins
de beteekenis van de lijn, die toch, in den vorm waarin zij wordt
vastgesteld, uitmaakt de wettelijke rivierwaartsche grens van het
oeverland, dus ook van de eigendoms-en andere zakelijke rechten
begrepen in de kadastrale perceelnummers waaronder dat oever
land in de kadastrale administratie bekend staat. De kadastrale
oeverlijn heeft elke beteekenis als eigendomsgrens zoover zij
die ooit gehad heeft op dat tijdstip ten eenenmale verloren
en het is duidelijk, dat de afwijkingen tusschen de twee lijnen,
die bij de kadastrale kaartéering van de vastgestelde grenslijn
aan den dag treden, haar oorzaak vinden in de miswijzing van
de kadastrale kaart, die de natuurlijke bewegingen van de oever-
lijn niet heeft kunnen volgen; de opheffing van die afwijkingen
is een verbetering en behoort strikt genomen als zoodanig be
handeld te worden.
Nu zou er we hebben dit reeds vroeger gezegd geen
bezwaar tegen bestaan om bijv. uit piëteit jegens het kadastrale
plan en zijn samenstellers, in de ter wille van die verbetering