voor een behoorlijke vaststelling van de door den aanleg der werken ontstane onveranderlijke eigendomsgrenzen. Dit verzuim moest dus later worden ingehaald. In de jaren na den aanleg der rivierwerken verloopen, is de terreintoestand dikwijls belang rijk veranderd, zoodat in vele gevallen oude besteksteekeningen en wat verder uit het verleden te voorschijn gehaald kan worden te hulp moet geroepen worden om den terreinstoestand van het kritieke moment te reconstrueeren. Het kan dan blijken dat de Staat in den loop der tijden eigenaar is geworden van uitgebreide verlandingen en 't zou in strijd zijn met de waarheid, als op grond van een kadastrale voorstelling, die mogelijk reeds lang verouderd was op het oogenblik waarop de scheiding tusschen de rivier en oeverland in den onveranderlijken vorm overging, die uit de rivier opgekomen eigendommen werden beschouwd als te zijn ontstaan uit het oeverland. Men zou ons kunnen tegenwerpen, dat omtrent de op grond van terreinreconstructie en overleg in 't leven geroepen grenslijn niet de zekerheid bestaat dat zij den werkelijken toestand op 't bovenbedoelde tijdstip weergeeft. Die overeenstemming wordt natuurlijk niet bereikt, doch daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de beteekenis van die lijn als wettelijke eigendomsscheiding en als voorstelling van de oeverlijn in den toestand van hare vastwording, omdat zij door alle daarin medezeggenschap hebbende partijen als zoodanig is erkend en vastgesteld. Hoe ook gerec tificeerd en geregulariseerd, zij is en blijft de eenige lijn die de evengenoemde functies kan vervullen, dus behoort ook de admi nistratie op den grondeigendom haar die beteekenis toe te kennen en wanneer dan deze administratie hare stukken in overeenstem ming brengt met dien door partijen geconstateerden toestand, dan hoeft zij niet een nmisslag* tot *zvoorwendsel» en onder den schijn van verbetering, verandering aan te brengen in de grenzen van eigendom, doch heeft zij integendeel, ter zville van een wet telijk en feitelijk tot stand gekomen verandering in de grenzen van eige7idom, een miswijzing in de kadastrale administratie te verbeteren. Als we nu nog aannemen dat wat verbetering is» ook verbetering genoemd mag worden, dan komen we tot de overtuiging, dat de zaken op hun kop worden gezet als met een beroep op art. 56 I. K. wordt gedoceerd, dat een met de feiten overeenstemmende verwijzing niet zou zijn toegelaten. 109

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1922 | | pagina 109