Het is deze periode, die door Falb in verband is gebracht met de opeenvolging van ijstijden en interglaciale tijdperken. Valt het perihelium in de nachteveningspunten, dan nemen de atmospherische vloeden ln hoogte toe en de neerslag ver meerdert, wat de gletschervorming bevordert; midden in deze perioden vallen dan de interglaciale tijdperken. Zoodat wij zouden hebben: 14600 voor Chr. (voorlaatste ijstijd) 935° (interglaciale periode) 4100 (laatste ijstijd) 7/50 na (midden der tegenwoordige- intergl. per.) 6400 (eerstvolgende ijstijd). Historische feiten wijzen voor de laatste duizendtallen jaren eenigszins op dergelijke klimaatschommelingen. Omstreeks 4000 jaren voor Chr. leefden in Aegypte en Assyrië-Babylonië reeds hoog ontwikkelde volken op een bodem, die destijds ver moedelijk niet zoo droog was, als heden; de neerslag was toen vermoedelijk van meer beteekenis ook in deze landen en de vergletschering van meer noordelijk gelegen streken dien tengevolge aanzienlijker. In den bloeitijd van het Romeinsche rijk was het klimaat van Italië te ruw voor den verbouw van tarwe en Gallië en Germanië waren destijds zeer koud. De groote rivieren waren in den winter geregeld toegevroren en Caesar voerde zijne leger benden zelfs over de met ijs bedekte Rhone. Ten tijde van Ovidius bevroor de Adriatische Zee eiken winter en de Tiber geregeld ten tijde van Christus. Daarna werd het klimaat langzamerhand milder, ofschoon strenge winters ook toen af en aan nog wel aan vroegere tijden herinner den. In het «Capitulare de villis» van Karei den Groote wordt gewag gemaakt van gewassen, bijv. vijgen en druiven, die thans niet meer voort willen op plaatsen, waar zij destijds nog gedijden. Druiven werden destijds aan staken in het open veld gekweekt in streken gelegen op meer dan 530 Noorderbreedte en Oostelijk tot aan de Weichsel; namen, die daaraan herinneren komen nog vrij veelvuldig voor. Zoo bijv. «Weinberg» bij Hitzacker aan de Elbe, «Weinberg» bij Luchow en «Reben- berg» in de omgeving van Pattensen bij Winsen. Deze plaatsen liggen alle noordelijker dan 530 Noorderbreedte. 12

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1922 | | pagina 12