BEZUINIGING BIJ HET KADASTER.
De thans van alle zijden gestelde eisch tot groote bezuiniging
in den Staatsdienst moet noodwendig leiden tot een onderzoek,
hoe en langs welke wegen ook bij de inrichting en bijhouding
van het kadaster aan dien eisch voldaan kan worden op zoo
danige wijze, dat de belangen, bij die instelling betrokken, niet
of zoo weinig mogelijk worden geschaad.
Men kan tijdelijk de kosten van dien dienst omlaag drukken
door inkrimping van het personeel, door het uitstellen van werk,
dat niet urgent geacht wordt, zooals hermeting ter vernieuwing
van het kadaster. Wordt hiermede slechts een wissel getrokken
op de toekomst, dan wordt niet voldaan aan den bezuinigings-
eisch, want het is vrij zeker dat de vermindering der Staatsuit
gaven noodzakelijk is, niet enkel voor de eerstvolgende jaren,
maar duurzaam.
Het streven moet dus zijn een blijvende versobering, te bereiken
door afschaffing van overbodig, of te kostbaar werk, door ver
eenvoudiging van de rest.
Dit nu acht ik zeer mogelijk zonder te schaden aan de publieke-
en de Staatsbelangen, bij het kadaster betrokken. Mijne meening
berust op de overweging dat de kadastrale dienst gaandeweg,
sinds tientallen van jaren, is verbureaucratiseerd. Ik bedoel met
deze uitdrukking dat bij het kadaster steeds eenzijdig, en zelfs in
toenemende mate heeft gegolden de vraag of door eene aanvulling
of wijziging in de wijze van bijhouding of vernieuwing eenige
meerdere controle, nauwkeurigheid of andere nuttigheid kon worden
bereikt, zonder daarnaast een tweede vraag te stellen, nl. of het
voordeel wel opwoog tegen de kosten.
Zoo zijn de kosten van bijhouding geleidelijk opgevoerd van
een paar ton, ruim een halve eeuw geleden, tot een paar millioen
thans, terwijl wel niemand zal beweren, dat het nut dier bijhou
ding in dien tijd is verdubbeld.
Met eene inkrimping van het aantal landmeters en teekenaars,
onder het staken van noodzakelijk werk, komt men licht over de