dentie, waaruit blijkt, dat de adspiranten in 1918 zijn benoemd
tot adspirant-landmeter en in 1919, niet op eigen verzoek, zijn
geplaatst te Wageningen voor het volgen van den volledigen
leergang, gelijktijdig met de eerste candidaat-landmeters, welke
een aanmerkelijk kortere voorstudie hebben gehad. Allen kunnen
in Januari 1923 het diploma van landmeter verwerven. De can
didaat-landmeters moeten daarna volgens het K. B. van 3 Sep
tember '21 nog minstens één jaar als adspirant-landmeter in functie
zijn, alvorens tot landmeter van het kadaster te kunnen worden
benoemd. De bovengenoemde adspiranten vreezen nu gelijkge
steld te zullen worden met de genoemde candidaten en vragen
onmiddellijke aanstelling na het landmeters-examen te Wageningen.
De Voorzitter wijst erop, dat door het bestuur, reeds vóór de
adspiranten zulks verzochten, aan het departement is aangedrongen
op vaststelling van de salarisschaal der nieuwe categorie adspiran
ten, bij welke gelegenheid bleek, dat het Hoofdbestuur reeds
voorstellen betreffende die salarieering aan den Minister had ge
zonden. Deze dienen thans te worden afgewacht. Het bestuur
heeft evenwel geweigerd directe aanstelling na het landmeters
examen te Wageningen te vragen, daar de adspiranten nog geen
voldoende practische ervaring hebben opgedaan. Tegenover hun
zooveel betere theoretische opleiding zullen zij dit geringe nadeel
moeten aanvaarden.
De heer van der Deure wijst op de onbillijkheid, dat deze
heeren in Januari a.s. reeds meer dan 4 jaar adspirant zijn, terwijl
zij bij hun in functie treding konden verwachten binnen dat
tijdperk tot landmeter te zullen worden benoemd. Bovendien
zou gelijkstelling met de candidaten onbillijk zijn, daar zij een
langere voorstudie hebben gehad.
De heer Smit betoogt, dat het hier in hoofdzaak betreft een
salariskwestie, want het bestuur kan niet aandringen op onmid
dellijke aanstelling. Een aparte salarieering vragen voor deze
categorie kan evenmin, waar de vereeniging verleden jaar in het
salaris request bepaalde salarisschalen heeft gevraagd, ook voor
de nieuwe adspiranten. Zoolang deze salarissen niet zijn vast
gesteld, kan het bestuur z.i. niets doen, daar, wat de heeren vragen,
pas daarna in een overgangsbepaling kan worden geregeld.
De heer de Korver is van oordeel, dat het hier om drie
punten gaat. In de eerste plaats. of het bestuur thans iets kan
'56