56 van punten in den omtrek van Vlodrop ten behoeve van de Directie der Staatsmijnen in Limburg; van punten langs de Lek en van punten in den omtrek van IJmuiden ten behoeve van den Rijkswaterstaat; van punten in den omtrek van Baarn ten behoeve van den Provincialen Waterstaat van Utrecht en van punten in den omtrek van Utrecht ten behoeve van den dienst der gemeentewerken aldaar. Aan de Directie der Staatsmijnen in Limburg werden gegevens ver strekt, voor de berekening van de coördinaten in de Nederlandsche stereo- grafische projectie van Duitsche punten in den omtrek van Vlodrop, waar van de uitkomsten der Duitsche driehoeksmetingen bekend zijn. De rechthoekige coördinaten van alle punten in de groep Zeeland, waarvan de berekening in 1919 gereed kwam, werden gebracht in een verzamelstaat, waarvan reproducties aan verschillende autoriteiten werden verzonden. Met het oog op het gebruik van deze uitkomsten bij de herziening der hydrographische kaarten, zijn ook de geographische coör dinaten met den aanvangsmeridiaan over Greenwich in den verzamelstaat opgenomen Betreffende den stand van de secundaire driehoeksmeting op het einde van het jaar 1920 kan het volgende worden medegedeeld. De secundaire driehoeksmeting wordt aangesloten op de thans geheel voltooide en berekende hoofddriehoeksmeting, waarin 180 punten (hoofd en tusschenpunten) zijn opgenomen. In de secundaire driehoeksmeting worden nog onderscheiden punten van den eersten en punten van den tweeden rang. Als secundaire punten van den eersten rang worden in het algemeen aangemerkt de punten, waarvan de ligging berekend wordt uit metingen, welke volbracht worden zoowel in het punt zelf, als in omliggende gelijk soortige punten of punten van het hoofdnet. Secundaire punten van den tweeden rang zijn die, waarvan de ligging berekend wordt uit metingen, welke uitsluitend op omliggende punten worden volbracht, Ieder secundair punt wordt opgemeten en berekend als het gemeen schappelijk snijpunt van eenige lijnen; het aantal dier lijnen bedraagt minstens en bij uitzondering 3, meestal is het 5 of 6. Het spraakgebruik brengt mede om de gevolgde wijze van werken aan te duiden als „driehoekstneting"zij moet echter niet opgevat worden als de meting en berekening van een „driehoeksnet" gevormd uit aan elkander sluitende en elkander niet overdekkende driehoeken. De metingen worden uitgevoerd als zoogenaamde richtingsmetingen; die van den eersten en die van den tweeden rang voor dezelfde standplaats van het instrument geschieden te zelfder tijd. Behalve de reeds genoemde richtingsmetingen worden in ieder punt

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1922 | | pagina 56