79
DE VOORGESTELDE WIJZIGING VAN DE ARTIKELEN
309 EN VOLGENDE VAN HET WETBOEK VAN
KOOPHANDEL.
II.
Hebben we tot nog toe voornamelijk de teboekstelling der
schepen bezien, de volgende artikelen regelen de wettelijke en
contractueele bevoorrechte inschulden op schepen.
De artt. 318 c t/m 3 18 omschrijven, welke inschulden op schepen
bevoorrecht zullen zijn, waarbij thans ook is uitgemaakt, dat ze
bevoorrecht zijn op schip en vracht; de bepalingen komen in de
plaats van het tegenwoordig artikel 313; de lange lijst in dat
artikel is merkbaar ingekrompen.
Voorde boekhouding van het scheepsregister zijn deze bepalingen
niet van veel belang, daar de genoemde inschulden bevoorrecht
zijn door wetsbepaling alléén en niet door openbaarmaking in het
scheepsregister. Daarin zal aanteekening gehouden moeten worden
van de inschulden, waarvoor scheepshypotheek is bedongen, een
en ander volgens de artikelen 318^ t/m 318^.
Art. 318,6 zegt: «De schepen genoemd in art. 314, en de
aandeelen in dergelijke schepen zijn vatbaar voor hypotheek.
Hypotheek op een aandeel blijft in stand na vervreemding of
verdeeling van het schip».
Tot nog toe wordt in de wet (art. 315) gesproken van pand-
of verbandbrieven op het schip, thans wordt het te vestigen zakelijk
recht hypotheekgenoemd.
Volgens de Memorie van Toelichting rechtvaardigt de nauwe
verwantschap tusschen de scheepshypotheek en de hypotheek op
onroerend goed, de nieuwe woordkeuze.
Art. 1208 B. W. blijft ongewijzigd. Daarin staat: Onderzetting
of hypotheek is een zakelijk recht op onroerende goederen, enz.
Eveneens art. 1213, dat roere?ide goederen niet vatbaar voor hyp.
verklaart. Daaruit volgt, dat het juister zal zijn in het vervolg
van scheepshypotheekte spreken, als zijnde een zakelijk recht
op schepen, roerende goederen, tenzij men ook de artt. 1208 enz.
wijzige.
Het tweede lid bevat een verschil met hypotheek op onroerend
goed (zie art. 1212 B. W.)