Zoo is het precies, die voorschriften deugen niet en het is goed
ze eens openlijk aan de kaak te stellen.
Voor de kadastrale aanduiding (k. a.) moeten zorgen de samen
stellers der akten, op de al of niet juistheid daarvan wordt zeer
ten onrechte van wege het kadaster niet de minste opzettelijke
controle op het terrein uitgeoefend wanneer in de akten vermeld
staat, dat een verkocht deel van een eigendomscomplex op de
kaart staat voorgesteld door een of meer geheele perceelnommers.
Aan de wettelijke bepalingen die slechts vorderen, dat alleen de
ligging van het verkochte door de k. a. wordt aangewezen, kan
meestal gemakkelijk worden voldaan door vergelijking op het
oog van de kaart met het terrein, maar het behoeft geen betoog,
dat de k. a. op die wijze in het omschreven geval niet met zóó
danige zekerheid kan worden opgegeven, dat ook de nieuwe eig.
grenzen daardoor geacht kunnen worden kadastraal te zijn vast
gelegd. Niemand kan immers zonder raadpleging van de vroegere
meting, waarmede eenige cultuurgrens is in kaart gebracht, con-
stateeren of een cultuurgrens, die hij later op het terrein aantreft,
dezelfde is als de vroeger opgemetene. De ondervinding heeft
dan ook geleerd, dat er in de beschreven gevallen tal van fouten
in de k. a. worden gemaakt, meermalen is dat met voorbeelden
uit de praktijk aangetoond en zijn de gevolgen in helle kleuren
geschilderd. Bij tientallen vindt ieder landmeter voor den veld
dienst met eenige jaren ervaring ze toevallig, welk ontstellend
aantal zou gevonden worden wanneer eens opzettelijk er naar
werd gezocht. En het gaat hier niet altijd alleen om kleine foutjes,
waardoor de grenszekerheid in gevaar wordt gebracht niet
dat zulks niet reeds erg genoeg zoude zijn en geen schande voor
het kadaster en maar geduldig gedragen behoorde te worden
neen ook grove fouten, die hectaren grond betreffen, worden wel
gemaakt. In het jaar 1867 werd van een boerenplaats groot
ruim 118 H. A. het grootste deel verkocht, de k. a. noemde ook
de nos 536 a 538 (zie nevenst. fig.) te zamen 2.26.50 H. A. In
1869 werden van de rest aan een ander toegescheiden, de nos 531
a 535 geheel en 529, 530 ged. te zamen 3.31.90 H.A. De
rechtsopvolgers van den persoon aan wien die 3.31.90 H.A. wer
den toegescheiden hebben thans echter in bezit ook de 2.26.50 H.A.
vormende de nos 536 a 538 en hun voorgangers hebben sedert
onheuglijke jaren daarop de bezitsrechten uitgeoefend. Bij over-
io6