zooals die b.v. te Frankfort am Main is geregeld, uit. Ruilver
kaveling van landelijke eigendommen is overigens al ingewikkeld
genoeg. Gelukkig kunnen we hier ons voordeel doen met de
ervaring, die op dit gebied in Engeland, Duitschland en Frank
rijk is verkregen. Spr. deelt een en ander over de regeling der
ruilverkaveling in die landen mede.
Ook voor ons land is ruilverkaveling noodzakelijk, zooals een
door de commissie «Ontginning» ingestelde enquête heeft aan
getoond.
Versnippering en verspreide ligging van bouwlandperceelen
komt in meer of mindere mate in alle komdorpen in het Zuiden
en Oosten van ons land voor. Ook bij verschillende markver-
deelingen zijn ondoelmatige perceelen gevormd. Men heeft dat
wel eens geweten aan de landmeters, die de verdeelingen hebben
uitgevoerd. Spr. komt daartegen op; met een geval uit zijn prak
tijk toont hij aan, dat sommige deelgerechtigden die aspiraties
hebben naar groot-grondbezit, vasthouden aan ondoelmatige per
ceelvorming, teneinde in de gelegenheid te zijn, die perceelen
goedkoop te kunnen aankoopen.
Die gebrekkige bodemindeeling kan alleen worden opgeheven
door een wettelijke regeling, die het mogelijk maakt om tegen
den wil van betrokken eigenaren, ruilverkaveling door te zetten.
De oorlogsjaren hebben ons geleerd, dat verhooging der op
brengst van gronden een algemeen belang is van den eersten
rang. De wetgever heeft dat ook erkend door voor dat doel
onteigening mogelijk te maken.
Als de prikkel van het eigenbelang onvoldoende is om door
ruilverkaveling tot vereenvoudiging van bedrijf en daardoor tot
intensiever cultuur te geraken, moet de wetgever ingrijpen.
Samenvoeging en afronding van eigendommen en het aan
leggen van wegen en waterleidingen zijn echter slechts middelen
om te komen tot een grootere productie. Gevolg van de ruil
verkaveling moet zijn intensieve cultuur, gepaard gaande met
ontginning, nivelleering enz., werkzaamheden waartoe de grond
gebruikers niet kunnen worden gedwongen. Daarom is er alles
aan gelegen, dat geen ruilverkaveling tot stand komt, waarin de
gerechtigden, of ten minste een groot deel van hen, niet van
harte medewerken.
Twijfelt men nu in Pruisen niet aan de gunstige resultaten
114