Verdere werkzaamheden der Commissie.
De invar-draden nos. 285, 286 en 287 van den Topografischen Dienst
in Nederlandsch-Indië waren bij het eindigen van het jaar 1921 nog niet
terugontvangen.
Leiden
Delft 22 Jum I922'
De Rijkscommissie voor
Graadmeting en Waterpassing,
H. G. v. d. Sande Bakhuyzen, Voorzitter.
Hk. J. Heuvelink, Secretaris.
ARACHNE EN DE GEODETISCHE WETENSCHAP.
Naar aanleiding van het artikeltje «Arachne en de Geode
tische Wetenschap», opgenomen op biz. iigvanjaarg. XXXVII
(1921) van ons tijdschrift, werd mij indertijd door Prof. Heuve
link medegedeeld, dat het verschijnsel van aangroeiing der
cocondraden in kijkers van instrumenten, welke in de tropen
gebruikt worden, vrij algemeen is en dat als voorbehoedmiddel
daartegen wordt aangewend het drenken van de draden in eene
1 sublimaatoplossing, vóór ze op het diaphragma van den
kijker worden gespannen.
Een prachtexemplaar van dergelijke aangroeiing en verdikking
aan de draden van een instrument, dat gediend had bij eene
expeditie naar Nieuw Guinea, werd indertijd onderzocht door
Prof. Heuvelink en Prof. Beyerinck te Delft en het bleek
toen, dat die aangroeiing het werk was van de microbe «As
pergillus niger», de «zwarte penseelschimmel», die in Indië
zooveel bederft.
Prof Heuvelink oppert dan ook het vermoeden, dat ook in
het door mij aangehaalde geval, de aangroeiing het werk zou
kunnen zijn van een microbe en niet van een spinnetje en ver
wijst verder naar Dr. W. Breithaupt, die op gezag van Prof.
Oude mans wellicht ook ten onrechte deze aangroeiingen
ook als spinweefsel beschouwt.
Tijdens het schrijven van bovenaangehaald artikeltje was mij
142