«Mais par une singularité, remarquable, la basse mer a lieu, lorsque «les deux astres sont dans le méridien, tandis que la haute mer «arrive, lorsque' ils sont a 1' horizonen sorte que 1' ocean's abaisse «al' équateur, sous 1' astre, qui 1' attire. En avangant de 1' équa- «teur aux poles, on trouve que vers le dix-huitième degré de «latitude tant boréale qu' australe, la différence de la haute a la «basse mer est nulle; d' ou il suit que dans toute la zóne com- «prise entre les deux parallèles de dix-huit degrés, la basse mer «a lieu, lors du passage des astres au méridien, et qu' au-dela «de ces parallèles, ia haute mer a lieu a ce même instant.» Met de wijziging der veronderstelde diepte verandert echter ook het resultaat. Wanneer g voorstelt de versnelling van de zwaartekracht op aarde; f 81,4, hoeveel maal de massa der maan geringer is dan die der aarde; k 60,26, de afstand van de maan tot de aarde uitgedrukt in aardstralen; d, de ware zenith's-afstand van de maan voor een bepaald punt P op het oppervlak der aarde en R de afstand van dit punt tot de maan, dan wordt de stijve kern der g aarde door de maan aangetrokken met eene kracht - terwijl op het punt P, op het oppervlak der aarde, eene kracht wordt uitgeoefend -hun verschil vormt (\e, getij-verwekkende kracht, 1 R.2 die weder kan worden ontbonden in eene Deze eenvoudige formules vormen den grondslag voor elke getij-theorie en stellen ons in staat tot de vorming van een begrip omtrent de grootte der getijverwekkende krachten; deze zijn zoo gering, dat zij ver buiten de begrippen van het dagelijksche leven vallen, zooals uit het onderstaande blijkt. De verticale componente V heeft de grootste waarde bij een zenith's-afstand van de maan=o; de zwaartekracht ondergaat dan eene vermindering van2 v g 2 X 0,000 000 056 g. verticale componente eene horizontale i6o H sin 2 6. 2 f k3 x) Dr. J. P. van der Stok, «Elementaire Theorie der Getijden», blz. 9, enz.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1923 | | pagina 160