i63 tweemaal hoogwater per dag) zoodanig beïnvloedt, dat aan den Hoek van Holland gedurende «laagwater» eene korte rijzing de zoogenaamde aggeroptreedt, terwijl te IJmuiden een spitse verhoogde- en te den Helder een dubbele vloed- kop wordt gevormd. De amplitudo dezer getijden bedraagt resp. te Hoek van Holland: M2 80 c.M., M4 18 c.M.; te IJmuiden: M2 69 c.M., M4=i9 c.M.; te den Helder: M2 53 c.M., M4 11 c.M. Te Hoek van Holland valt echter het «laagwater» van het hoofdgetij M2 samen met «hoogwater» van het ondiepwater- getij M4, van daar het optreden van den tagger» te IJmuiden is het op denzelfden tijd «hoogwater» voor beide getijden, zoodat zij elkander versterken, terwijl te den Helder het «hoog water» van M2, na een tijdsverloop van ongev. 3 uur, wordt gevolgd door een «hoogwater» van het nevengetij M4, zoodat eene tweede rijzing van den vloed volgt. Onder de merkwaardige getijgolven verdient nog vermelding de zoogenaamde «Poolvloed», door Prof. H. G. van de Sande Bakhuijzen geconstateerd met behulp der peilschaalwaarnemingen te den Helder. Dit getij heeft denzelfden duur als de Chand- lersche periode der Poolbeweging, waarvoor door H. J. Zwiers te Leiden eene periode van 434,1 middelbare zonnedagen werd afgeleid. Deze vloed is dus van langen duur en dientengevolge vermoedelijk van statisch karakter; het maximum van den vloed moet derhalve samenvallen met het minimum der Poolshoogte. Prof. van de Sande Bakhuijzen vond voor de amplitudo 8,2 m.M., doch eene vertraging of een phaseverschil van 60 dagen; latere berekeningen, waarbij ook gebruik werd gemaakt van de lange reeks van waarnemingen aan het stads waterkantoor te Amsterdam, gaven een ietwat gewijzigd resultaat. E. Przybyl- lok leidde de constanten van dezen vloed af uit de peilschaal waarnemingen in Deensche en Duitsche havens en vond voor de amplitudo een bedrag van ongeveer i centimeter, doch consta teerde tevens een phaseverschil met de poolbeweging, waarom hij dezen vloed aan andere oorzaken meent te moeten toeschrijven. In lateren tijd is ter verklaring van het getijden-verschijnsel meer op den voorgrond getreden de theorie van den Amerikaan J E. Przybyllok. Ueber die sogenannte Polflut in der Ost- und Nordsee. 1919.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1923 | | pagina 163