4°
ondervinding leert dan ook, dat in die gevallen de pl. c. gaarne
iemand naast zich heeft, die de netelige kwesties als buitenstaander
op eene onpartijdige wijze op weet te lossen en dat de commissie
zich graag achter zoo iemand verschuilt door te zeggen: de
landmeter wil het zoo, of Ged. Staten, of de Rijkscommissie willen
het zoo of zus hebben. De landmeter vertrekt, nadat zijn taak
volbracht is, dus heeft geen last meer van de vijandschap van
bepaalde personen in die streek. De pl. commissieleden evenwel
blijven daar wonen en zijn de kop van Jut. Doordat vergaderingen
en besprekingen veel tijd vorderen is er alle kans, dat hun bedrijf
daarvan het nadeel ondervindt. De tegenstanders wijzen dan
hoonend op dat vervuilde land en zeggen: «Wat, die zal ons
zeggen hoe het moet? Laat hij zijn eigen bedrijf eerst eens in
orde houden».
Wanneer dus de landmeter, practisch gesproken, komt te staan
voor bijna alle werk, dan behoeft het geen betoog, dat hij land
bouwkundig zeer goed bijgewerkt moet zijn. Hij moet het land
bouwbedrijf, als geheel, door en door kennen. Eerst dan kan hij
op de pl. c. voldoende overwicht uitoefenen, wat om verschillende
redenen gewenscht is. Het zal n.l. vaak voorkomen, dat in de
pl. c. zijn benoemd personen uit de streek, die de streek wel
door en door kennen, zooals zij nu is, maar zich in den gewijzig-
den toestand zooals deze wordt, moeilijk kunnen indenken. Hun
gedachten zijn a. h. w. aan den bestaanden toestand vastgeroest.
De deskundige adviseur kan zich daarvan gemakkelijker losmaken;
hij weet beter, zich dèn gewijzigden toestand voor oogen te
stellen, door voorbeelden uit andere deelen van het Rijk.
Hij moet echter op ende op landbouwkundige zijn, wil hij het
gevaar vermijden «schablonenmaszig» te werken. Een maatregel
voor een bepaalde streek uitnemend, kan voor een andere streek
wel totaal foutief zijn. Hij moet de meening van de boeren uit
de omgeving critisch kunnen beoordeelen. De landbouwers nemen
vaak zeer scherp waar, maar trekken hun conclusies verkeerd.
Heeft de landmeter onvoldoende landbouwkundige kennis, dan
kan het gevolg zijn, dat er landbouwkundige fouten worden ge
maakt, die de geheele Wet in discrediet kunnen brengen. Men
moet wel bedenken, dat één slecht voorbeeld veel meer invloed
heeft dan tien goede.
Dat dit gevaar niet denkbeeldig is, bewijst op het oogenblik