47
Heeft men in zoo'n kleine sloot last van loopzand, dan nagaan
of door ondieper, maar breeder maken, men het loopzand niet
kan vermijden; soms echter ook juist andersom nl. trachten door
het maken van korte putten, de sloot dieper te maken dan ver-
eischt wordt; er kan dan wat in de leiding loopen, zonder dat
de vereischte capaciteit te gering wordt; ook wel probeert men
dan het water wat op te zetten, om tegendruk te verkrijgen.
Wellen die in den bodem of in het talud zitten, laat men eerst
zooveel mogelijk uitwerken en wacht een drogen tijd af; daarna
maakt men het talud weer in orde, bv. met stapelzoden en een
tuintje. Men gaat dus bij eene afkalving niet direct aan het
verankeren of verdedigen, daar dit onnoodig de kosten zou ver-
hoogen. In verschillende gevallen kan men het ook vinden in
het vlakker maken van het talud; men moet echter wel bedenken,
dat men dan belangrijk meer te vergoeden krijgt voor het
versnijden van cultuurland; deze factor wordt relatief veel grooter
bij kleinere afmetingen, dan bij grootere. Op de kosten van
uitvoering kunnen belangrijken invloed uitoefenen, de wijze van
drooghouden der putten; het omleiden van het water; het kiezen
van de lengte der putten; het plaatsen der arbeiders; het uitbe
steden der putten; enz. D. z. allemaal zaken, waarvan men op
schoolbanken weinig of niets hoort, naar mijn meening veel te
weinig. Het gevolg daarvan is weer, dat een uitvoerder bij de
keuze tusschen een jong ingenieur en een opzichter met eenige
practijk, den laatste kiest. Vooral in dezen tijd van malaise is
het dringend gewenscht, dat men tracht de pas afgestudeerden
geschikt te maken voor de practijk, willen zij niet bij voorbaat
gehandicapt zijn en dus niet eens gelegenheid krijgen een voet
aan den grond te krijgen.
Behalve met de bewegingswetten van het water, dus met de
hydraulica, weg- en waterbouwkunde, moet de cultuurtechnicus
eenige kennis hebben van bouwkunde. Eenvoudige loodsen, kap-
schuren, stallen enz. moeten voor hem geen onoverkomelijke moei
lijkheden opleveren. Hierbij zij echter weer gewezen op de hulp
en voorlichting, die hij kan verkrijgen bij het instituut voor
Landbouwwerktuigen en gebouwen.
II. De Landbouwkundige kennis.
De cultuurtechnicus moet het Landbouwbedrijf als geheel kennen,