dus vertrouwd zijn met de vraagstukken, die zoowel de technische zijde van het landbouwbedrijf raken, als de oekonomische. Iemand die voor chirurg studeert, moet eerst het artsexamen hebben; zoo moet het ook zijn bij iemand die voor bodemchirurg studeert. Hij moet eerst landbouwkundige zijn, dus een inzicht in het landbouwbedrijf met zijn onderdeeleti hebben. Om te beginnen moet hij een grondige kennis hebben van den grond, of zooals de Duitschers het uitdrukken van «Grund und Boden». Dus van het ontstaan, de physische, chemische en biologische eigenschappen van den bodem, voor zoover zij voor hem van belang zijn. Het komt dus voornamelijk aan op de bovenste laag. Wat dieper zit dan ruim een meter interesseert hem gewoonlijk slechts in zoover, als hij er last van kan onder vinden, door het aanwezig zijn van ondoorlatende lagen, of juist zeer doorlatende lagen (watervoerende lagen), of profijt er van kan trekken door het slaan van welputten voor drinkwatervoorziening. De geologische vormingen zijn voor hem slechts van belang, voor zoover zij de waarde van den grond voor het landbouw bedrijf bepalen of invloed kunnen uitoefenen op de wijze van uitvoering van cultuurtechnische werken. De agrogeologie moet dus gepaard gaan met hydrologie. Dit moge ook nog blijken uit het volgende voorbeeld. Er bestaan plannen voor bemaling van het Waterschap Vol- lenhovedit wordt op het oogenblik reeds bemalen wat de boezem betreft, maar nu wil men de aanwezige ribbegronden en uitge- veende plassen egaliseeren, droogmaken en partieel bemalen. Deze gronden zijn in vroeger jaren vaak overstroomd met zeewater; op verschillende plaatsen vindt men dan ook kleiafzettingen. De ribben bestaan uit laag- en moerasveen, dus organische stof. In de omgeving liggen de hooge gronden van Steenwijkerwold en Havelte. Er is dus alle kans, dat de zwavelverbindingen uit het zeewater met de org. stof van het veen samen zwavelwaterstof hebben gevormd; komt daar nu bij een ijzerhoudende grond- waterstroom van de hooge zandgronden, dan ontstaat zwavelijzer en vrije zwavel. Worden deze gronden nu drooggemaakt en> ontgonnen, dan oxydeeren deze tot zwavelzuur, dat zich weer met ijzer verbindt tot Ferrosulfaat; is nu voldoende kalk aan-, wezig, zooals in kweldergronden, dan ontstaat gips en het onschade lijke bruine ijzeroxyde (Fe2 03). Is er echter niet voldoende kalk, 48

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1923 | | pagina 48