DE AFWIJKING VAN HET LICHT IN HET GRAVITATIE VELD DER ZON. In de October-aflevering van den vorigen jaargang van ons tijdschrift (blz. 149) hebben wij enkele regelen gewijd aan de afwijking van het licht in het gravitatieveld der Zon in verband met de zonsverduistering van 21 September 1922; ter waarneming van deze verduistering en speciaal ter toetsing van hetgeen de relativiteits-theorie van Einstein leert omtrent de kromming der lichtstralen in een zwaarteveld, werd ook van wege het Lick- Observatorium eene expeditie naar Australië gezonden en naar aanleiding van de door deze expeditie verkregen resultaten komen wij thans op deze zoo belangrijke aangelegenheid terug. Trots het fiere «hypotheses non fin go» hypothesen verzin ik mefa) van den grooten Newton is zijne mechanica gegrond vest op de hypothese van den absoluten tijd en de absolute ruimte, terwijl als grondslag voor zijne geniale theorie der zwaartekracht dienst doet de hypothese van eene bizondere aantrekkingskracht, als eene geheimzinnige alom tegenwoor dige eigenschap, die het geheele «Heelal» beheerscht. Wanneer echter twee treinen van verschillend gewicht ieder door eene even sterke locomotief worden voortbewogen, dan zullen zij eene verschillende snelheid verkrijgen, overeenkomstig het verschil hunner trage massa; storten beide treinen echter plotseling door het bezwijken eener viaduct in een afgrond, dan vallen zij onder den invloed der zwaartekracht precies met dezelfde snelheid. De Newtonsche aantrekkingskracht is dus geen kracht in den zin der oude mechanica. Veniet tempus, quo posteri nostri tam aperta nos nescisse mirentur. {De tijd zal komen, dat onze nazaten zich verwonderen, dat wij dergelijke een voudige zaken niet hebben geweten).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1923 | | pagina 77