vorderd worden door instelling van beide spitsen. Het rekenwerk
behoeft daardoor niet noemenswaard vermeerderd te worden,
immers men kan voor beide spitsen één punt invoeren, het midden
van hunne verbindingslijn (coördinatengemiddelden) en nu ook
nemen het gemiddelde der twee gemeten richtingen; in den
langgerekten driehoek, standplaats twee torens, zal in 't alge
meen de bissectrice uit de standplaats niet samenvallen met de
zwaartelijn, doch de fout, die men in verband hiermede maakt,
is zeer klein. Tijdens de polygoonmeting is van het punt Citadel
uit met den Noordelijken toren de Zuidelijke even ingesteld; het
hoekje tusschen beide bedroeg volgens metmg 1.77.87 en volgens
def. azimuths 1.78.57; verschil 70 c.c., op den afstand van 530 M.
overeenkomende met 0.058 M. booglengte.
Het gebruik maken alléén van de dichtstbijzijnde gegeven punten
werd de juiste handelwijze geacht, omdat deze bij de plaatsbepaling
veel grooteren invloed doen gelden dan die, welke veraf gelegen
zijn. Dit is duidelijk als men het volgende overweegt: Bepaalt
men tweemaal een punt P, laten we stellen in het eene geval
t. o. v. vier gegeven punten A, B, C en D, die dicht bij P liggen,
en in het andere geval t. o. v. A', B', C' en D', die ver van P
verwijderd liggen, overigens beide keeren onder geheel dezelfde
omstandigheden dit wil dus zeggen met hetzelfde instrument
op dezelfde manier waarnemende, terwijl ook de vorm van de
figuur, die de ligging der punten aangeeft, in beide gevallen
dezelfde is dan zullen in 't algemeen de coördinaten van P
nauwkeuriger zijn bij het geval dat de afstanden tot de omliggende
punten klein zijn. Dikwijls zal het beeld van een ver verwijderd
punt vager zijn dan van een dichtbij liggend punt en daardoor
minder juist tusschen de kruisdraden te brengen zijn, doch al
nemen wij aan dat wij het punt A', gelegen op 5 K.M. afstand
van P, even scherp (of even onscherp) kunnen instellen als het
punt A, gelegen op 1 K.M. afstand, te verstaan in dezen zin,
dat de fout in de richtingontstaande doordat de instelling nog
iets afwijkt van de juiste, in beide gevallen een gelijk bedrag
in hoekwaarde, laat ons zeggen 20 c.c., vertegenwoordigt, dan
zijn de punten A' en A in lineairen zin niet even scherp ingesteld
en is het duidelijk dat die gelijke fout in de richting bij de
bepaling van de coördinaten van P, waarbij zij in lineaire maat
uitgedrukt wordt, bij het geval A het vijfde gedeelte vertegen-
123