148 vele wijzen, waarop verandering in de economische verhoudingen meer algemeen gesproken in da privaat-rechterlijke verhoudingen door de wet wordt tot stand gebracht."'* Ten aanzien van de gronden, bestemd voor het net van wegen en waterloopen, met de daarbij behoorende kunstwerken in het te verkavelen complex, staat de zaak anders. Hier is inderdaad het essentieele element van het onteigeningsrecht aanwezig; het publiekrechterlijk lichaam, aan hetwelk de wegen en waterloopen met de kunstwerken zullen toebehooren, zal deze in het algemeen belang aanwenden. Overigens deelt de Regeering de ook in de Bijzondere Commissie ge huldigde opvatting, dat bij de parlementaire behandeling van het onder havige ontwerp, waarin de rechten der particulieren zoo ten volle verzekerd zijn, aan de vraag, of bij ruilverkaveling de rechtsfiguur van de onteigening al of niet aanwezig is, slechts een academische waarde moet worden toegekend. Zij, die de vraag bevestigend beantwoorden, zullen niet willen en niet kunnen ontkennen, dat de opvatting, door de Regeering voorgestaan en aan de hunne tegenovergesteld, toch op zijn minst genomen reden van bestaan heeft. Het is een eisch van practische politiek zich bij de opvatting, in het ontwerp gehuldigd, tenzij deze stuit op ernstige be zwaren en de ondergeteekende heeft deze in de gemaakte opmerkingen niet aangetroffen aan te sluiten en te trachten op deze basis een wettelijke regeling tot stand te brengen, waarnaar in landbouwkringen reeds zoo lang wordt uitgezien. De opvatting, dat bij ruilverkaveling het onteigeningsinstituut buiten toepassing blijft, zou met het heerschende rechtsgevoel in strijd zijn. De ondergeteekende kan dit bezwaar niet deelen. Zij, die het opperden, hebben zich niet voldoende rekenschap gegeven, dat het hier gaat om een zuiver juridische constructie. Bij een zoo ingewikkelde rechtsfiguur als de onteigening moet op het heerschende rechtsgevoel niet dan schoor voetend een beroep worden gedaan. Op denzelfden grond, als hier wordt aangevoerd door de voorstanders van de onteigenings-idee, zou kunnen worden verdedigd, dat vernietiging van eigendom krachtens politierecht in het kader van het onteigeningsrecht valt. Niet het gevolg voor den eigenaar, het verlies van eigendom, maar het daarvan te maken gebruik in verband met de bijzondere plaats die de verkrijger van het goed inneemt ten aanzien van de verwezenlijking van het recht, beslist over het begrip onteigening. Zou van het aanvaarden der onteigeningstheorie een betere verzorging van de individueele rechten het gevolg zijn, dan inderdaad zou het bezwaar grond van bestaan hebben, maar juist dit ontkent de ondergeteekende. Op den grondslag van dit wetsontwerp kunnen de individueele rechten evengoed verzekerd zijn als in het kader der onteigeningstheorie en daarop komt het, practisch bezien, aan.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1924 | | pagina 150