52
mogelijk maakte, met behulp van een geringe hoeveelheid wis
kundig bepaalde lijnen en punten, een beeld van het terrein te
ontwerpen, dat aan aanschouwelijkheid niets te wenschen overliet.
De topographen der 19e en 20e eeuw staan dan ook tot deze oude
landmeters in nauwere geestelijke relatie, dan de landmeters van
den tegenwoordigen tijd.
Het landmeten der 17e eeuw was een kunst, die door mondelinge
overlevering, door voorbeeld van den meester en navolging van
den leerling van geslacht op geslacht overging. Wel zijn er uit
die tijd boeken over landmeten verschenen, maar, neemt men ze
ter hand, dan ziet men spoedig dat daar het vak niet uit te leeren
valt. Prof. W. Jordan besprak indertijd een dergelijk werk en
merkte op: «Het is geen boek over landmeetkunde, maar veeleer
een verzameling van de kennis, die men noodig heeft, vóór men
de landmeetkunde gaat studeeren». De kunst van den i7en
eeuwschen landmeter is uit zijn boeken niet te leeren. Men moet,
om daarin dieper door te dringen, het nagelaten werk bestudeeren,
uit de kaart de opzet en de uitvoering trachten na te vorschen.
Dank zij de vriendelijke welwillendheid van den archivaris
Dr. E. Wiersum, had ik gelegenheid een dergelijke studie te
verrichten in het archief der gemeente Rotterdam, waar talrijke
handschriftkaarten uit de ióe, 17e en i8e eeuw mij de gelegenheid
boden, het werk der verschillende landmeters te vergelijken.
Oppervlakkige waarneming van deze collectie leert, dat het
gebruik van perkament in de loop der jaren afneemt; de kaarten
der i6e eeuw zijn nagenoeg alle op perkament vervaardigd; in
de i8e eeuw spelen de papieren kaarten de hoofdrol. Verder valt
het op, dat in de loop der jaren de uiterlijke verzorging der
kaarten eerder vermindert dan verbetert. De kaarten van Jan
Potter en zijn tijdgenooten uit de 16e eeuw lijken wel schilderijtjes
met groene weiden, waarin men het vee ziet grazen, blauwe
slooten, kanalen en rivieren hier en daar met scheepjes; de boer
derijen als landschapjes, levenswaar met hooiberg en schuren.
In de 17e eeuw verdwijnt die kleurenpracht geleidelijk zoodat er
in de i8e al weinig meer van over is. De afbeeldingen der
boerderijen worden vervangen door de veel minder sprekende
plattegrond en de scheepjes en overige stoffage van het landschap
komen hoe langer hoe minder voor. Er is een geleidelijke over-