AFSCHRIFT. VAN HET Amsterdam, 31 December 1923. Kadaster. Aan de Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde. In antwoord op Uw schrijven d.d. 28 Nov. 1922 hebben wij de eer U mede te deelen dat naar de meening van onze Ver eeniging de volle verantwoordelijkheid voor in de kadastrale stukken toe te passen metingsstukken niet gedragen kan worden door den ambtenaar, die deze opgemaakt heeft. Erkennende dat vele landmeters hunne taak op zoo voortreffe lijke wijze verrichten dat zulks, zonder schade voor den dienst en het publiek, in vele gevallen te doen ware, moeten wij tevens opmerken dat daarvoor zeer veel ervaring en méér juist inzicht dan aan allen, die hunne aanstelling tot landmeter van het Kadaster verwerven, toegeschreven mag worden, vereischt is. Om die reden achten wij het noodzakelijk dat gezegde ver antwoordelijkheid mede gedragen wordt door den contröleerenden hoofdambtenaar den Ingenieur-Verificateur en dat daarvan op de stukken blijke. Uw argument voor de overtolligheid der onderteekening van de hulpkaart n.l. dat deze evenals het veldwerk bij den staat overgelegd wordt en daarom hare goedkeuring reeds aan de bekrachtiging van den staat ontleent, kunnen wij niet geheel juist noemen. Op den staat steunt de wijziging van den legger c.a., die der kaart is gegrond op de hulpkaart. Mitsdien kan aan de hulpkaart een zelfstandig officieel karakter niet ontzegd worden en behoort hare geloofwaardigheid recht streeks en niet zijdelings te blijken. Het veldwerk kan daarentegen als bijlage van de hulpkaart beschouwd worden omdat het niet tot bijwerking van de kaart noch tot het verleenen van inzage dient. Daarom zijn wij van oordeel dat het onderteekenen van hulp- Vereeniging van Hoofdambtenaren

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1924 | | pagina 73