88
reeds gedurende bijna eene eeuw, en is vastgesteld in het K. B.
van 1828, dat altijd voor een zeer heilig huisje heeft gegolden.
Bovendien is de voorgenomen regeling kostbaarder, omdat meer
surnumerairs moeten worden aangesteld, en weinig in overeen
stemming met het advies der Staatscommissie 1906, die voor de
benoembaarheid tot bewaarder ten minste een tien-jarige prac-
tische ervaring noodzakelijk achtte.
Voor de kadastrale administratie wordt de bewaarder bijge
staan door een boekhouder van het Kadaster. Hoe lang nog?
Want ook deze titularissen hebben geen genade gevonden in de
oogen van het Hoofdbestuur. Zij zijn gedoemd om uittesterven.
Volgens het K. B. van 1838 zullen de door den bewaarder af
te geven uittreksels der kadastrale kaarten worden gecontrasig
neerd door een ambtenaar, belast met de bijhöuding van het
kunstmatig gedeelte van het Kadaster, m.a.w. een landmeter, die
verplicht is om de ingezetenen, bij het nazoeken en herkennen
der eigendommen behulpzaam te zijn. Die landmeters voor den
kantoordienst zijn later, op grond van economische overwegingen,
vervangen door boekhouders, welke werden benoemd uit de
teekenaars, die voldaan hadden aan een daarvoor ingesteld examen.
En nu de boekhouders weer vervangen door adjunct-commiezen!
De beteekenis van het werk van den landmeter voor den kan
toordienst is wel gedaald in de schatting van de overheid!
Tot voor kort waren alle deskundigen nog van meening, dat
bij de kadastrale boekhouding iemand moet zijn, die o.m. de wet
op de grondbelasting kent, die goed op de hoogte is van de
inrichting der metingstukken, die kaarten kan teekenen en lezen
en door zijn ontwikkeling het publiek, dat zoo vaak verkeerde
conclusiën trekt uit hetgeen het op de kaarten en in de registers
waarneemt, kan terechthelpen. De Minister vindt dat alles blijk
baar zoo weing noodig, dat een viertal teekenaars, die zich op
eigen kosten hadden bekwaamd en geslaagd waren voor het
examen van boekhouder, niet eens meer als zoodanig konden
worden aangesteld.
De inzichten zijn wel veranderd! Eenerzijds wordt thans de
adjunct-commies bekwaam genoeg en in staat geacht om de
werkzaamheden te verrichten, waarvoor eertijds een landmeter
noodig werd geoordeeld, anderzijds wordt hij thans na bijna eene
eeuw te licht bevonden om voortaan als plaatsvervanger van den