92 Het is te begrijpen, dat de Minister deze vraag ook wel eens van belastingstandpunt belicht wilde zien, nu zij van juridische en economische zijde reeds zoo vaak bevestigend was beantwoord. En niet de Minister alleen, maar allen, die zich niet het Be stuur der Notarieele Vereeniging van 1904 in den loop des tijds hebben uitsproken voor een zelfstandige administratie van H. en K., zullen met spanning hebben uitgezien naar het rapport der Fusiecommissie, voor 70 procent bestaande uit belastingambte- nrren, om nu eindelijk eens te vernemen, welke fiscale belangen zich tegen doorvoering van dien maatregel verzetten. Het is daarom wel zeer te betreuren, dat het rapport noch een ant woord, noch eene motiveering daarvan bevat. Uit verschillende uitlatingen is echter op te maken, dat ook de Fusiecommissie van meening is, dat de dienst van H. en K. slechts zeer weinig met het belastingdienstvak gemeen heeft, b.v. uit wat zij schrijft op blz. 33, waar sprake is van de opleiding van klerken bij het gefusioneerde dienstvak. En op blz. 37 staat te lezen: „Al zou het voor den inspecteur der belastingen gemakkelijk zijn, in dien hij in hetzelfde gebouw de registers van de Hypotheken en het Kadaster kon raadplegen, het is niet noodig, dat het hypotheekkantoor in hetzelfde gebouw als de inspectie wordt ondergebracht, omdat deze tak van dienst niet in zoodanig nauiv verband met de Directe belastingen en de Registratie staat." Men zou kunnen vragen: Zou het voor den inspecteur der be lastingen ook niet gemakkelijk zijn, als hij de bevolkingsregisters in hetzelfde gebouw kon raadplegen? En zou er iemand zijn, die op grond van dat gemak het beheer van den burgerlijken stand, welke evenmin in nauw verband staat met de D. B. en de Regie, zou willen onderbrengen bij de belastingadministratie? Die gemakkelijkheid van raadpleging toch is het eenige argu ment en wat voor een voor de op blz. 76 geponeerde stelling: «de dienst der hypothecaire en kadastrale boekhouding kan niet van dien der belastingen worden afgescheiden». Het laatste deel van het rapport, 10, handelende over H. en K. is overigens niet het beste. Het resumeert twee richtingen, welke zich in de breedvoerige gedachtenwisseling over de door den Minister gestelde vraag hebben afgeteekend. Maar op de vraag zelf geeft het geen antwoord.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1924 | | pagina 94