heengang met rood was begonnen, bij den teruggang de zwarte baak op het beginpunt van de sectie stond opgesteld. Steeds bevond het instrument zich onder een parasol, niet alleen ter beschutting tegen regen of zon, maar om ook de belichting van het niveau zooveel mogelijk gelijk te houden. Zoolang het terrein het toeliet en ook de ondulatie niet al te sterk was, hadden de slagen een lengte van rond 200 m. De meting per standplaats verliep als volgt: Afstandsmeting achter. Aflezen op achterbaak bij inspelend niveau boven Instrument met stelschroeven ietshoogerof lager opnieuwopstellen. Aflezen op voorbaak bij inspelend niveau onder Afstandsmeting voor. Hierbij dient nog te worden opgemerkt, dat bij niveau boven de bel altijd tot inspelen werd gebracht komende vanaf de ob jectiefzijde. Bij niveau onder kwam de bel bij het laten inspelen altijd van de oculairzijde. Deze maatregel diende om den invloed van het mogelijk kleven van de bel zooveel mogelijk op te heffen. De waarnemer aan het niveau stond in de richting van de waterpassing beurtelings voor de opvolgende standplaatsen van het instrument links en rechts. Bij den teruggang was zijn standplaats ten opzichte van het instrument voor iederen slag juist aan de andere zijde als in den heengang. De afstanden instrument-baak werden op den pas zooveel moge lijk gelijk genomen, niet zoozeer om de bekende redenen alswel om de oculairbuis onaangeroerd te kunnen laten. Konden de afstanden voor en achter om de een of andere reden niet gelijk zijn, dan onderging de methode van meten een wijziging als volgt: Afstandsmeten achter. Aflezen op achterbaak bij inspelend niveau boven voorbaak voorbaak achterbaak boven onder onder achterbaak achterbaak voorbaak onder boven boven achterbaak voorbaak voorbaak onder onder boven. i32

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1925 | | pagina 132