In 1912 stelde de Internationale Aardmeting de volgende for
mules vast:
2— M!>l3 [aal
4 Ui
S2]
4 [L] [L]
4 [L]
Hierin is y de middelbare toevallige fout per km dubbele water
passing en (72 de middelbare systematische fout daarvan. Daarbij
is de waterpassing verdeeld gedacht in hoofdsecties, die een lengte
L hebben en ieder n secties omvatten, terwijl S het verschil
voorstelt in uitkomst voor heen en teruggang van zoo'n hoofd
sectie. Wanneer ik nu deze waterpassing in 5 hoofdsecties verdeel,
zoo geven de formules, hierop toegepast:
eerste metingen 0,57 mm, a-2—°>22 mm,
tweede metingen 0,63 mm, 0,41 mm,
alle metingen 0,60 mm. 0,33 mm.
Ook deze uitkomsten stemmen met die langs andere wegen
berekend goed overeen. Ze wijzen er op, dat de waterpassing
voldoet aan de eischen, die gesteld worden aan metingen van
hooge nauwkeurigheid.
Alleen is de waarde 72 voor alle metingen door elkaar genomen
juist op de gestelde grens van 0,3 mm gelegen.
De nauwkeurigheid van de tweede metingen is minder dan die
van de eerste. Wellicht kan de langere duur per standplaats en
de daarmede gepaard gaande meerdere inspanning van de waar
nemers daarvan een oorzaak zijn.
De waarnemers kunnen, gezien de bovenvermelde resultaten,
met voldoening op hun werk terugzien.
Tijdens de uitvoering van de waterpassing is de temperatuur
niet opgenomen en evenmin werd dagelijks de afstand van de
contrölemerken voor ieder der baken bepaald.
Onmiddellijk na de meting zijn de lengten der baak-meters en
de afstanden der merken met behulp van den Coradi-meter vast
gesteld. De hoogteverschillen, in baakmeters uitgedrukt, dienen
nog tot waarden in meters te worden herleid.
Hoe staat het daarbij met den invloed van de temperatuur?
Van Prof. Dr. D. van Gulik kreeg ik een overzicht van de
137
0"22 ppj