dat de laag onder het rivierzand bestaat uit tertiair zeezand (hier op wijst trouwens ook de aanwezigheid van giaukoniet). Het rivierzand treedt alleen plaatselijk op bij Den Burg, waar het meer dan 220 m diep ligt, op andere plaatsen (b.v. in den Eier- landschen polder) is het onbekend. Boven de keileemlaag vindt men op verschillende plaatsen ver schillende lagen. Bij Den Burg komt wat zand voor, waartusschen zeeklei met plantaardige overblijfselen. Aan de kust zijn de duinen de bedekking van het keileem. Deze niet zeer hooge duinen (12 a 16 m) zijn gevormd uit wit onveranderd duinzand zonder kalk. Wanneer we verder de geologische formatie nagaan, dan blijkt, dat in het N. ook zeeklei gevonden wordt. Voor de dikte van deze laag werd op één punt gevonden 35 cm. Daaronder lag zand met zeeschelpen, giaukoniet en granaat. B. Aangroeiing en afslag aan de Texelsche kust. In 't algemeen zal men bij de Waddeneilanden een vaste ver houding tusschen aangroeiing en afbraak aantreffen. Als voor beeld kan dienen het eiland Rottum, waar aan de O. zijde een beperkte groei plaats heeft, terwijl de afbraak aan de W. zijde veel sterker is. Rottum zal daardoor op den duur geheel ver dwijnen. De N.-W. van Rottum gelegen zandplaat Simonszand wordt steeds grooter; wanneer de hoogste stormvloeden deze plaat niet meer bedekken, zal een constante plantengroei mogelijk zijn, wat weer tengevolge heeft een sterkere aangroeiing in verticale richting, zoodat dan de plaat behouden is en vastgelegd. Naar analogie van dit voorbeeld moet ook Texel een tijd door gemaakt hebben, waarin het veel meer van de stormvloeden te lijden had dan thans het geval is. Zoo moet ten W. van Den Hoorn nog een dorp gelegen hebben, dat nu verdwenen is. Aan de O.-zijde echter vond aangroeiing plaats (o.a. in den Eierlandschen polder) en deze aanwinst is, evenals in enkele kleinere polders, door dijken vastgelegd. Ook in den tegenwoordigen tijd vindt nog aangroeiing plaats en wel in het Z.-W. en bij het Horntje (in 't Z., ten N. van de Mok). Van grooten invloed zijn de geulen om het eiland. De groote geulen verplaatsen zich waarschijnlijk alle in een richting van W. naar O. Uit een onderzoek verricht te Wilhelmshaven naar 148

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1925 | | pagina 148