149 richting en snelheid van vloed- en ebstroomen, blijkt dat de ver plaatsing der geulen daar zeer willekeurig gaat. Wat Texel aan gaat blijkt nu: i°. van de 17e eeuw af vertoont het eiland in het Z.-W. en in het Z. een buitengewoon sterken aangroei; 2°. de Mok (inham in het Z.-O.) slibt steeds meer toe; 3® de duinen groeien aan, zoodat er op sommige plaatsen reeds 2 rijen staan met een duinpan er tusschen. In verband hiermee staat het feit, dat de zandplaat De Onrust reeds aan Texel vastzit. De volgende waarnemingen, alle gedaan aan de N.-kust van het eiland, gaande van strandpaal 32 naar de Cocksdorp, wijzen op afslag aan de Texelsche kust. ie. de aanwezigheid van Scandinaafsche zwerfsteenen, afgerond door den golfslag; zij bewijzen tevens dat de oude kern van Texel onder den zeebodem ligt verborgen, (zie ook blz. 147). 2e. de aanwezigheid van een diepe vloedgeul, die steeds dichter het strand nadert; zij vormt een ernstige bedreiging voor het strand, de duinen, en dus ook voor den achterliggenden polder (De Volharding). Voorbij strandpaal 33 zijn de duinen sterk aan getast, en is men zelfs overgegaan tot het aanleggen van een dijk. Dat de duinen in dit deel van Texel worden aangetast, wordt aangetoond door aanwezigheid van groote stukken klei (van de zelfde samenstelling als in den Eierlandschen Polder), sterk bruin zwart gekleurd granaat- en magnetietzand (ontstaan door uit- wassching van het gewone zeezand), en oerpijpjes (d.w.z. pijpjes van ijzeroer gevormd om plantenwortels). Al deze 3 verschijnselen geven aan, dat de oude cultuurbodem daar ter plaatse thans door de golven wordt aangetast. C. Drinkwatertoestanden op Texel. In de omgeving van Den Burg is water aanwezig in putten, die regen- en grondwater bevatten. De kwaliteit ervan laat te wenschen over. Beter water is dat, hetwelk ontnomen wordt aan het grofkorrelige zand, dat dieper ligt. Het gehalte aan chloor van dit water is maximaal 200 mg per 1. De toelaatbare hoe veelheid is hooger, n.l. 450 mg per 1. Op grootere diepte (40 m onder het maaiveld) vond men een chloorgehalte van 1300 mg per 1. Het water wordt dan dus zeer zout. De verklaring van dit verschijnsel is, dat de zee van onder binnendringt en het zoete water als het ware omhoog drijft. Wordt het zoete water ver-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1925 | | pagina 149